ECLI:NL:RBZWB:2023:366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
02/311079-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende woningoverval met geweld en bedreiging

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewapende woningoverval in Bergen op Zoom op 17 november 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De rolverdeling tussen de verdachten was niet volledig duidelijk, maar de rechtbank achtte het medeplegen bewezen op basis van de gezamenlijke voorbereiding en uitvoering van de overval. De verdachte en zijn medeverdachten hadden een afspraak gemaakt om de overval te plegen en waren goed voorbereid, met vuurwapens en andere middelen. Tijdens de overval werden de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], bedreigd met vuurwapens en werd er geweld tegen hen gebruikt. De rechtbank vond de feiten bijzonder ernstig, gezien de impact op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar concludeerde dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met een totaalbedrag van € 6.280,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/311079-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad
raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Firmerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd, althans heeft geprobeerd te plegen, waarbij met gebruikmaking van vuurwapens geweld is toegepast en met geweld is bedreigd jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een tas met inhoud is buit gemaakt;
feit 2:
samen met anderen twee vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden allen integraal verantwoordelijk gehouden voor de woningoverval. Er is sprake van medeplegen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van verdachte en de medeverdachten, de getuigenverklaringen van de buurtbewoners, het NFI-rapport inzake het DNA-onderzoek aan de bivakmuts, de bevindingen aangaande de camerabeelden van de overval en bevindingen van de politieagenten die ter plaatse zijn geweest en die de verdachten, de tas en vuurwapens hebben aangetroffen.
Tevens kan naar de mening van de officier van justitie feit 2 worden bewezen, gelet op voornoemde stukken en het proces-verbaal van bevindingen inzake het onderzoek aan de vuurwapens en de bijbehorende munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In de visie van de raadsvrouw kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van feit 1 primair en subsidiair. Verdachte is weliswaar betrokken geweest bij het feit, maar het verwijt van plegen dan wel van medeplegen kan hem niet worden gemaakt. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe ontbreekt het opzet op de diefstal, alsmede de opzet op de samenwerking. Verdachte had immers wel het idee dat er iets zou gaan gebeuren, dat iemand onder druk zou moeten worden gezet of bedreigd zou moeten worden, maar niet dat het de bedoeling was om met geweld iets te stelen. Verdachte zou daarnaast geen rol van betekenis hebben vervuld, waardoor zijn bijdrage aan het delict niet van voldoende gewicht is geweest om medeplegen aan te nemen. De raadsvrouw heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de wapens zelf niet gebruikt of bij zich gehad. Evenmin heeft hij de beschikkingsmacht gehad over de wapens, nu deze in het bezit ‒ in de kleding of in de handen ‒ waren van de medeverdachten en voor verdachte dus niet voor het grijpen zijn geweest. De voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan niet worden aangenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
De feiten en omstandigheden
Uit de genoemde bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Voorafgaand aan de overval werd met de verdachten de afspraak gemaakt dat zij in de nacht van 16 op 17 november 2021 in Zwolle, al dan niet vanuit de verblijfslocatie van [medeverdachte 1] , door een auto met chauffeur zouden worden opgehaald. De verdachten zijn toen in die auto gestapt en samen in het holst van de nacht naar Bergen op Zoom gereden. Een reisafstand van ongeveer 200 kilometer. Volgens [medeverdachte 1] werd in de auto expliciet besproken dat zij in Bergen op Zoom een overval gingen plegen en werd bepaald wie naar de man zou toegaan en wie de vrouw zou benaderen. Verdachte en [medeverdachte 2] beweren dat dit niet nadrukkelijk is besproken. Er volgden in elk geval instructies. Zo werd (ook) de afspraak gemaakt dat de auto met bestuurder zou blijven wachten tot na de overval en als vluchtauto zou dienen. Daarnaast werden onderweg spullen uitgedeeld, waaronder tie-wraps, ducttape en twee vuurwapens. Uit de verklaringen van de verdachten is gebleken dat zij alle drie minimaal één van deze vuurwapens hebben gezien. Dit ging om een zilverkleurige revolver en een zwart pistool. [medeverdachte 2] zegt dat hij één van de wapens in zijn handen gedrukt kreeg. Verder is vast komen te staan dat de verdachten allemaal donkere kleding, werkhandschoenen en gezichtsbedekking (een mondmasker of een bivakmuts) droegen; tenminste tijdens de uitvoering van de beroving.
Bij de woning van de familie [slachtoffer 1] in Bergen op Zoom aangekomen, klommen de verdachten over het hekwerk in de voortuin en wachtten zij daar gezamenlijk één of twee uur de bewoners op. Zij hielden zich schuil achter een tuinhuisje. Omstreeks 07.30 uur verlieten de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun woning om naar hun werk te gaan, en werden zij door de verdachten belaagd. Daarbij werd [slachtoffer 1] door één van de verdachten met het zwartkleurig vuurwapen (een pistool) bedreigd en tegen zijn hoofd geslagen. Een andere verdachte had [slachtoffer 2] met het zilverkleurig vuurwapen (een revolver) bedreigd en had ook een hand voor haar mond gehouden. De tas die [slachtoffer 1] bij zich droeg, met daarin een portefeuille en een geldbedrag van € 500,00 à € 600,00, werd door de verdachten buitgemaakt.
Is er sprake van medeplegen?
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank heeft daartoe in deze zaak de gezamenlijke voorbereidingen in combinatie met de gezamenlijke uitvoering in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de instructies die zijn gegeven, de aard van de voorwerpen die zijn uitgedeeld en de donkerkleurige en vermommende kleding die is aangetrokken zonder enige twijfel duiden op een gezamenlijk plan, een gezamenlijke intentie om een overval te plegen, waarbij is geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Dit moet ook voor verdachte en [medeverdachte 2] glashelder zijn geweest.
In dit verband is meegewogen dat zij midden in de nacht op pad zijn gegaan en dat het adres van de aangevers niet willekeurig en onvoorbedacht is bezocht, maar weloverwogen is uitgekozen (door vermoedelijk de opdrachtgever van de verdachten). De grote afstand van Zwolle naar Bergen op Zoom wijst hierop, evenals de omstandigheid dat de verdachten blijkens hun relaas rechtstreeks naar die woning zijn gereden.
De verdachten hebben alle drie erkend dat zij een aandeel in de gezamenlijke uitvoering van de overval hebben gehad. Zij verklaren echter niet eenduidig over hun precieze rol en die rolverdeling is op basis van de beschikbare stukken door de rechtbank ook niet te reconstrueren. Met name is onduidelijk gebleven wie van de verdachten welke uitvoeringshandeling van bedreiging of geweld heeft verricht. In dit licht is volgens vaste jurisprudentie voor medeplegen niet vereist dat de deelnemers eenzelfde rol hebben vervuld, dezelfde soort handelingen hebben verricht tijdens de uitvoering van het delict of op de hoogte zijn geweest van elkaars exacte gedragingen.
De rechtbank acht de bijdrage van de verdachten aan zowel het gezamenlijk plan als aan de gezamenlijke uitvoering van voldoende gewicht om uit te gaan van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij komt dan ook tot de tussenconclusie dat sprake is van medeplegen. Dit brengt met zich dat aan iedere verdachte de in de bewezenverklaring vermelde uitvoeringshandelingen kunnen worden toegerekend. Zij kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor de gedragingen van een medeverdachte.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de voltooide diefstal met geweld en bedreiging met geweld, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
feit 2
Voortbordurend op het eerste feit kan naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten het zwarte pistool en de zilverkleurige revolver inclusief munitie, die bij de overval zijn gebruikt, voorhanden heeft gehad op het moment dat zij afreisden naar Bergen op Zoom. In de auto zijn immers de vuurwapens getoond en uitgedeeld met het oog op de te plegen overval. Het kan daarom niet anders zijn dan dat alle vier inzittenden de wetenschap van de aanwezigheid van de twee vuurwapens en de daarbij behorende kogelpatronen hebben gehad. Daarbij komt dat zij allen de beschikkingsmacht over deze wapens en munitie hebben gehad, nu zij zich samen in een beperkte, kleine ruimte bevonden in de directe nabijheid van de goederen. Ook hier is dus het medeplegen aan de orde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
op 17 november 2021 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen
een tas (merk Louis Vuitton, inhoudende o.a. een portefeuille merk
Louis Vuitton en een hoeveelheid geld) toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal
werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen en hiermee te dreigen en hiermee die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan en door die [slachtoffer 2] een
vuurwapen te tonen en hiermee te dreigen en dreigend een hand voor de mond van die
te houden;
feit 2:op 17 november 2021 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met anderen
wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Ekol, model Gediz,
kaliber 9 mm kort, ook .380 Auto genoemd, zijnde een gaspistool, dat
omgebouwd is tot een scherp schietend pistool) en
- een vuurwapen in de vorm van een revolver (merk Bruni, model
Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een alarmrevolver, die omgebouwd is tot
een scherp schietende revolver) en
munitie van categorie van categorie III, te weten acht randvuur
kogelpatronen kaliber .22 Long Rifle en 5 centraalvuur kogelpatronen
kaliber 9 mm kort voorhanden
heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest, met name rekening houdend met de strafvorderingsrichtlijnen, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, als een straf volgt die langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Hieraan kunnen de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Verdachte realiseert zich immers dat hij hulp nodig heeft en acht dit zelf ook wenselijk. De raadsvrouw maakt geen bezwaar tegen toepassing van het volwassenstrafrecht, maar vraagt wel de jong volwassen leeftijd van verdachte in aanmerking te nemen. Tevens wijst zij op de beperkte rol van verdachte. Voor een contact- of locatieverbod wordt geen aanleiding gezien, nu de aangevers van verdachte niets meer te duchten hebben.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 17 november 2021 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende woningoverval in Bergen op Zoom. Verdachte en de medeverdachten legden samen maar liefst 200 kilometer af, van Zwolle naar Bergen op Zoom, om deze overval te plegen. Zij wachtten in de vroege ochtend de twee slachtoffers op in hun voortuin en belaagden de slachtoffers toen die nietsvermoedend in hun auto stapten of wilden stappen om naar hun werk te gaan. De verdachten deinsden er niet voor terug om geweld tegen de slachtoffers te gebruiken en ze met vuurwapens te bedreigen. [slachtoffer 1] werd onder schot gehouden met een vuurwapen en werd daarmee even later diverse malen op het hoofd geslagen. Zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , werd eveneens bedreigd met een vuurwapen en er werd een hand voor haar mond gehouden. Doordat [slachtoffer 1] snel begon te schreeuwen en wist te ontkomen aan zijn belager, namen ook de andere verdachten uiteindelijk de benen. Hun vluchtauto bleek te zijn verdwenen. Dankzij het dappere optreden van buurtbewoners en een bouwvakker die in de omgeving aan het werk was, kon [medeverdachte 2] al snel worden overmeesterd. Met behulp van een speurhond zijn daarna ook [medeverdachte 1] en verdachte door de politie in de kraag gevat. Zij hadden zich verstopt in, respectievelijk, de bosschages en in een kliko in nabijgelegen tuinen. Deze gebeurtenis had nog slechter kunnen aflopen, nu uit het dossier kan worden opgemaakt dat het de bedoeling is geweest om de slachtoffers onder dwang naar binnen te begeleiden, zodat de verdachten daar nog meer kostbare spullen of geld konden wegnemen. De verdachten hadden voor de uitvoering van dat scenario ook nog geprepareerde tie-wraps en ducttape meegenomen.
De rechtbank acht dit feit bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in en rond hun woning. Wat voor verdachte kennelijk een klusje is geweest waarmee snel geld kon worden verdiend, is voor de slachtoffers een angstaanjagende, dramatische gebeurtenis geweest die hun waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven achtervolgen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , die hij ter zitting heeft voorgedragen, volgt dat hij door de flinke klappen die hij op zijn hoofd heeft gekregen maandenlang hoofdpijn heeft ondervonden en soms nog last heeft van concentratieproblemen en prikkelbaarheid. Hij heeft tevens littekens aan die mishandeling op zijn hoofd overgehouden. Bovendien ervaren [slachtoffer 1] en zijn gezin nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid als zij hun huis verlaten of bij hun huis aankomen. Het voorval heeft hun leven totaal veranderd.
Het behoeft geen betoog dat ook de samenleving door deze beroving, die met zoveel geweld en intimidatie gepaard is gegaan, zeer geschokt is.
Voorts is verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de bij de overval gebruikte vuurwapens en de zich daarin bevindende munitie. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, waaronder ook diefstal met geweld.
Over de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zijn verschillende rapportages uitgebracht. Zo heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van [psycholoog] van 4 juli 2022. Hierin is opgenomen dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij gedraagt zich opportunistisch en egocentrisch, heeft een gebrek aan empathie en heeft een niet adequaat functionerend geweten. Zijn stoornis heeft zijn beslissing om mee te gaan met de andere jongens die de overval gingen plegen beïnvloed, maar niet in die mate dat verdachte werd belemmerd in zijn wilsvrijheid. De psycholoog concludeert dan ook dat verdachte het tenlastegelegde volledig is toe te rekenen. Vanwege de stoornis wordt het recidiverisico op nieuw gewelddadig gedrag hoog ingeschat. Op grond van de wegingslijst adolescentenstrafrecht (ASR) ziet de psycholoog geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarbij geven de factoren dat verdachte geen beperkte handelingsvaardigheden heeft en hij al geruime tijd niet vatbaar lijkt te zijn voor pedagogische beïnvloeding de doorslag. Daarom wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Om recidive te voorkomen adviseert de psycholoog een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij begeleid wonen en begeleiding door een FACT-team als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het meest recente reclasseringsrapport van
25 augustus 2022. Op basis van het wegingskader ASR adviseert ook de reclassering het volwassenstrafrecht toe te passen, waarbij in het bijzonder in de afweging is meegenomen dat verdachte geen verstandelijke beperking heeft en dat hij niet of onvoldoende ontvankelijk is gebleken voor sociaal emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Zij adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en noemt een reeks bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf kunnen worden gekoppeld. Deze voorwaarden zien met name op ambulante behandeling en begeleiding en contact- en locatieverboden.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd ten tijde van het bewezenverklaarde en maakt deze tot de hare.
De straf
De rechtbank volgt de adviezen van de psycholoog en de reclassering ten aanzien van de toepassing van het volwassenstrafrecht. Zij ziet geen aanknopingspunten om van deze adviezen af te wijken, nu deze voldoende zijn onderbouwd en zij uit het onderzoek ter terechtzitting niet de indruk heeft gekregen dat het adolescentenstrafrecht passender zou zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Vooral om de ernst van de feiten te benadrukken, in het bijzonder gezien de enorme impact die de gepleegde overval op de slachtoffers en de maatschappij heeft. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van een voltooide woningoverval met ander geweld dan licht geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. De recidive merkt de rechtbank aan als strafverhogende omstandigheid. Daarentegen heeft de jong volwassen leeftijd van verdachte een strafverlagend effect. Dit betekent dat de straf weer op vijf jaar uitkomt. De ernst van de feiten laten naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een voorwaardelijk deel en daarmee ook niet voor de (door de reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden. In het kader van de voorwaardelijke vrijheidstelling kunnen eventueel op een later moment wederom bijzondere voorwaarden, daaronder (indien nodig) begrepen een contact- en locatieverbod ten aanzien van de slachtoffers, worden opgesteld.
Verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 4.780,00 en de wettelijke rente voor feit 1, waarvan € 780,00 ter zake van materiële schade en € 4.000,00 ter zake van immateriële schade. De materiële schade bestaat uit posten voor beschadigde kledingstukken, te weten € 517,00 voor de jas, € 109,00 voor het overhemd en € 154,00 voor de broek.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ondanks dat alleen van de jas en het overhemd een aankoopnota zijn bijgevoegd en van de broek geen kassabon of foto aanwezig is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de opgegeven schade aan dit kledingstuk. De benadeelde is tijdens zijn vlucht voor verdachte en de medeverdachten op de grond gevallen en het komt dan niet onlogisch voor dat door die val zijn broek kapot is gegaan. De kosten voor de broek worden geschat op het bedrag van € 154,00 zoals is opgegeven. De door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank dan ook geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk. Dit bedrag dient eveneens te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 3.500,00 en de wettelijke rente voor feit 1, ter zake van immateriële schade, alsmede de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan ook voor deze benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 billijk. De wettelijke rente zal hierbij worden opgeteld.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover de bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte. Het is onder verdachte in beslag genomen en verdachte heeft aangegeven dat hij het terug wenst te hebben.
8.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 3.780,00waarvan € 780,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1),
€ 3.780,00te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
47 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 2.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2](feit 1),
€ 2.500,00te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd telkens 2398 en vervolgens: 747 (2x), 749, 752 en 756;
- verklaart verbeurd het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 2398676.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2023.
Mrs. Speekenbrink en Janssen zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.