ECLI:NL:RBZWB:2023:365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
02-311063-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende woningoverval met geweld en bedreiging

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen een gewapende woningoverval heeft gepleegd. De overval vond plaats op 17 november 2021 in Bergen op Zoom, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten met vuurwapens de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben bedreigd en geweld hebben gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging, en dat de rolverdeling tussen de verdachten niet eenduidig kon worden vastgesteld, maar dat er wel sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank achtte de feiten bijzonder ernstig, gezien de impact op de slachtoffers en de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, en de recidivekans werd als hoog ingeschat. De rechtbank besloot dat de verdachte in de praktijk aan de slag moest gaan met zijn behandeling en resocialisatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/311063-21
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Firmerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd, althans heeft geprobeerd te plegen, waarbij met gebruikmaking van vuurwapens geweld is toegepast en met geweld is bedreigd jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een tas met inhoud is buit gemaakt;
feit 2:
samen met anderen twee vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden allen integraal verantwoordelijk gehouden voor de woningoverval. Er is sprake van medeplegen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van verdachte en de medeverdachten, de getuigenverklaringen van de buurtbewoners, het NFI-rapport inzake het DNA-onderzoek aan de bivakmuts, de bevindingen aangaande de camerabeelden van de overval en de bevindingen van de politieagenten die ter plaatse zijn geweest en die de verdachten, de tas en vuurwapens hebben aangetroffen.
Tevens kan naar de mening van de officier van justitie feit 2 worden bewezen, gelet op voornoemde stukken en het proces-verbaal van bevindingen inzake het onderzoek aan de vuurwapens en de bijbehorende munitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich voor wat betreft feit 1 primair aan het oordeel van de rechtbank als het gaat om de diefstal met bedreiging met geweld. Zij verzoekt verdachte partieel vrij te spreken voor het medeplegen van geweld. In haar optiek heeft verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet gehad op het plegen van het geweld door de medeverdachten. Verdachte had ten tijde van het delict de handelingen van de medeverdachten niet meegekregen. Ook voorafgaand aan het delict was niet met elkaar besproken dat geweld zou worden toegepast en had verdachte dit ook niet voorzien.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte een vuurwapen heeft meegenomen, in zijn handen heeft gehad dan wel in zijn beschikkingsmacht heeft gehad. Subsidiair is verzocht om partiële vrijspraak voor de munitie, nu niet zou zijn gebleken dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de kogelpatronen in de vuurwapens of hierover beschikkingsmacht heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
De feiten en omstandigheden
Uit de genoemde bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Voorafgaand aan de overval werd met de verdachten de afspraak gemaakt dat zij in de nacht van 16 op 17 november 2021 in Zwolle, al dan niet vanuit de verblijfslocatie van verdachte, door een auto met chauffeur zouden worden opgehaald. De verdachten zijn toen in die auto gestapt en samen in het holst van de nacht naar Bergen op Zoom gereden. Een reisafstand van ongeveer 200 kilometer. Volgens verdachte werd in de auto expliciet besproken dat zij in Bergen op Zoom een overval gingen plegen en werd bepaald wie naar de man zou toegaan en wie de vrouw zou benaderen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beweren dat dit niet nadrukkelijk is besproken. Er volgden in elk geval instructies. Zo werd (ook) de afspraak gemaakt dat de auto met bestuurder zou blijven wachten tot na de overval en als vluchtauto zou dienen. Daarnaast werden onderweg spullen uitgedeeld, waaronder tie-wraps, ducttape en twee vuurwapens. Uit de verklaringen van de verdachten is gebleken dat zij alle drie minimaal één van deze vuurwapens hebben gezien. Dit ging om een zilverkleurige revolver en een zwart pistool. [medeverdachte 2] zegt dat hij één van de wapens in zijn handen gedrukt kreeg. Verder is vast komen te staan dat de verdachten allemaal donkere kleding, werkhandschoenen en gezichtsbedekking (een mondmasker of een bivakmuts) droegen; tenminste tijdens de uitvoering van de beroving.
Bij de woning van de familie [slachtoffer 1] in Bergen op Zoom aangekomen, klommen de verdachten over het hekwerk in de voortuin en wachtten zij daar gezamenlijk één of twee uur de bewoners op. Zij hielden zich schuil achter een tuinhuisje. Omstreeks 07.30 uur verlieten de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun woning om naar hun werk te gaan, en werden zij door de verdachten belaagd. Daarbij werd [slachtoffer 1] door één van de verdachten met het zwartkleurig vuurwapen (een pistool) bedreigd en tegen zijn hoofd geslagen. Een andere verdachte had [slachtoffer 2] met het zilverkleurig vuurwapen (een revolver) bedreigd en had ook een hand voor haar mond gehouden. De tas die [slachtoffer 1] bij zich droeg, met daarin een portefeuille en een geldbedrag van € 500,00 à € 600,00, werd door de verdachten buitgemaakt.
Is er sprake van medeplegen?
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank heeft daartoe in deze zaak de gezamenlijke voorbereidingen in combinatie met de gezamenlijke uitvoering in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de instructies die zijn gegeven, de aard van de voorwerpen die zijn uitgedeeld en de donkerkleurige en vermommende kleding die is aangetrokken zonder enige twijfel duiden op een gezamenlijk plan, een gezamenlijke intentie om een overval te plegen, waarbij is geanticipeerd op mogelijk gebruik van geweld of bedreiging met geweld. Dit moet ook voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] glashelder zijn geweest.
In dit verband is meegewogen dat zij midden in de nacht op pad zijn gegaan en dat het adres van de aangevers niet willekeurig en onvoorbedacht is bezocht, maar weloverwogen is uitgekozen (door vermoedelijk de opdrachtgever van de verdachten). De grote afstand van Zwolle naar Bergen op Zoom wijst hierop, evenals de omstandigheid dat de verdachten blijkens hun relaas rechtstreeks naar die woning zijn gereden.
De verdachten hebben alle drie erkend dat zij een aandeel in de gezamenlijke uitvoering van de overval hebben gehad. Zij verklaren echter niet eenduidig over hun precieze rol en die rolverdeling is op basis van de beschikbare stukken door de rechtbank ook niet te reconstrueren. Met name is onduidelijk gebleven wie van de verdachten welke uitvoeringshandeling van bedreiging of geweld heeft verricht. In dit licht is volgens vaste jurisprudentie voor medeplegen niet vereist dat de deelnemers eenzelfde rol hebben vervuld, dezelfde soort handelingen hebben verricht tijdens de uitvoering van het delict of op de hoogte zijn geweest van elkaars exacte gedragingen.
De rechtbank acht de bijdrage van de verdachten aan zowel het gezamenlijk plan als aan de gezamenlijke uitvoering van voldoende gewicht om uit te gaan van een nauwe en bewuste samenwerking. Zij komt dan ook tot de tussenconclusie dat sprake is van medeplegen. Dit brengt met zich dat aan iedere verdachte de in de bewezenverklaring vermelde uitvoeringshandelingen kunnen worden toegerekend. Zij kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor de gedragingen van een medeverdachte.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de voltooide diefstal met geweld en bedreiging met geweld, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
feit 2
Voortbordurend op het eerste feit kan naar het oordeel van de rechtbank ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten het zwarte pistool en de zilverkleurige revolver inclusief munitie, die bij de overval zijn gebruikt, voorhanden heeft gehad op het moment dat zij afreisden naar Bergen op Zoom. In de auto zijn immers de vuurwapens getoond en uitgedeeld met het oog op de te plegen overval. Het kan daarom niet anders zijn dan dat alle vier inzittenden de wetenschap van de aanwezigheid van de twee vuurwapens en de daarbij behorende kogelpatronen hebben gehad. Daarbij komt dat zij allen de beschikkingsmacht over deze wapens en munitie hebben gehad, nu zij zich samen in een beperkte, kleine ruimte bevonden in de directe nabijheid van de goederen. Ook hier is dus het medeplegen aan de orde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
op 17 november 2021 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen
een tas (merk Louis Vuitton, inhoudende o.a. een portefeuille merk
Louis Vuitton en een hoeveelheid geld) toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal
werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] een vuurwapen te tonen en hiermee te dreigen en hiermee die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan en door die [slachtoffer 2] een
vuurwapen te tonen en hiermee te dreigen en dreigend een hand voor de mond van die
te houden;
feit 2:op 17 november 2021 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met anderen
wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Ekol, model Gediz,
kaliber 9 mm kort, ook .380 Auto genoemd, zijnde een gaspistool, dat
omgebouwd is tot een scherp schietend pistool) en
- een vuurwapen in de vorm van een revolver (merk Bruni, model
Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle, zijnde een alarmrevolver, die omgebouwd is tot
een scherp schietende revolver) en
munitie van categorie van categorie III, te weten acht randvuur
kogelpatronen kaliber .22 Long Rifle en 5 centraalvuur kogelpatronen
kaliber 9 mm kort voorhanden
heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. Zij heeft daarbij met name rekening gehouden met de strafvorderingsrichtlijnen, de ernst van de feiten, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn strafblad. Gelet op zijn recidive, de omstandigheid dat hij het tenlastegelegde heeft gepleegd tijdens een lopende PIJ-maatregel (Plaatsing in een Instelling voor Jeugdigen), het lage beveiligingsniveau wat door de reclassering voor zijn hulpverleningstraject is voorgesteld en zijn geagiteerde houding ter zitting, heeft de officier van justitie geen vertrouwen in een tbs met voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij de gevorderde straf en maatregel te zwaar acht. Zij verwijst daarvoor naar de niet-agressieve rol van verdachte, zijn jonge leeftijd, zijn correcte gedrag binnen de Penitentiaire Inrichting, de omstandigheid dat hij grotendeels openheid van zaken heeft gegeven en zijn welwillendheid tegenover herstelbemiddeling.
De raadsvrouw verzoekt verdachte een tweede kans te gunnen en een tbs met voorwaarden op te leggen, zoals is geadviseerd door de gedragsdeskundigen en de reclassering. Zij vraagt de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij alle vormen van hulpverlening accepteert om ervoor te zorgen dat hij niet meer in een situatie als ten tijde van het tenlastegelegde terecht komt. Hij wil daarom meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 17 november 2021 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan het plegen van een gewapende woningoverval in Bergen op Zoom. Verdachte en de medeverdachten legden samen maar liefst 200 kilometer af, van Zwolle naar Bergen op Zoom, om deze overval te plegen. Zij wachtten in de vroege ochtend de twee slachtoffers op in hun voortuin en belaagden de slachtoffers toen die nietsvermoedend in hun auto stapten of wilden stappen om naar hun werk te gaan. De verdachten deinsden er niet voor terug om geweld tegen de slachtoffers te gebruiken en ze met vuurwapens te bedreigen. [slachtoffer 1] werd onder schot gehouden met een vuurwapen en werd daarmee even later diverse malen op het hoofd geslagen. Zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , werd eveneens bedreigd met een vuurwapen en er werd een hand voor haar mond gehouden. Doordat [slachtoffer 1] snel begon te schreeuwen en wist te ontkomen aan zijn belager, namen ook de andere verdachten uiteindelijk de benen. Hun vluchtauto bleek te zijn verdwenen. Dankzij het dappere optreden van buurtbewoners en een bouwvakker die in de omgeving aan het werk was, kon [medeverdachte 2] al snel worden overmeesterd. Met behulp van een speurhond zijn daarna ook [verdachte] en [medeverdachte 1] door de politie in de kraag gevat. Zij hadden zich verstopt in, respectievelijk, de bosschages en in een kliko in nabijgelegen tuinen. Deze gebeurtenis had nog slechter kunnen aflopen, nu uit het dossier kan worden opgemaakt dat het de bedoeling is geweest om de slachtoffers onder dwang naar binnen te begeleiden, zodat de verdachten daar nog meer kostbare spullen of geld konden wegnemen. De verdachten hadden voor de uitvoering van dat scenario ook nog geprepareerde tie-wraps en ducttape meegenomen.
De rechtbank acht dit feit bijzonder ernstig. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in en rond hun woning. Wat voor verdachte kennelijk een klusje is geweest waarmee snel geld kon worden verdiend, is voor de slachtoffers een angstaanjagende, dramatische gebeurtenis geweest die hun waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven achtervolgen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , die hij ter zitting heeft voorgedragen, volgt dat hij door de flinke klappen die hij op zijn hoofd heeft gekregen maandenlang hoofdpijn heeft ondervonden en soms nog last heeft van concentratieproblemen en prikkelbaarheid. Hij heeft tevens littekens aan die mishandeling op zijn hoofd overgehouden. Bovendien ervaren [slachtoffer 1] en zijn gezin nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid als zij hun huis verlaten of bij hun huis aankomen. Het voorval heeft hun leven totaal veranderd.
Het behoeft geen betoog dat ook de samenleving door deze beroving, die met zoveel geweld en intimidatie gepaard is gegaan, zeer geschokt is.
Voorts is verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de bij de overval gebruikte vuurwapens en de zich daarin bevindende munitie. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor inbraken en straatroof en dat hij de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij zich in de laatste fase van een opgelegde PIJ-maatregel bevond.
Over de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zijn verschillende rapportages uitgebracht. Zo heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van [psychiater] en [psycholoog] van 20 juli 2022. Hierin is opgenomen dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik (in remissie). Daarnaast functioneert hij op een zwakbegaafd niveau. Verdachte heeft een gebrek aan zelfsturend vermogen en toont weinig probleembesef en- inzicht. Hij is niet in staat lange termijn doelen te laten prevaleren boven die op korte termijn. Geadviseerd wordt om verdachte de overval in verminderde mate toe te rekenen.
De recidivekans wordt ingeschat als hoog. De gedragsdeskundigen verwachten dat deze kans blijvend kan worden verkleind in een langdurig stevig en dwingend kader met voldoende controlemogelijkheden. Opvallend is, dat verdachte zelf kan opnoemen wat hij tijdens de PIJ-maatregel heeft geleerd, maar dat het hem niet is gelukt om het geleerde te integreren in zijn functioneren. Hij moet daarom oefenen met aangeleerd nieuw gedrag en het aangaan van uitdagingen in de maatschappij om zijn weerbaarheid en zelfsturend vermogen te kunnen versterken en toetsen.
Er wordt geen meerwaarde gezien in een langdurige klinische behandeling, omdat verdachte eerder klinisch is behandeld, en in die behandeling een plafond lijkt te zijn bereikt. Bovendien is de diagnostiek duidelijk. De gedragsdeskundigen adviseren tbs met voorwaarden op te leggen, zodat in dit kader het klinische deel beperkt kan blijven en sneller geïnvesteerd kan worden in een langdurig en intensief resocialisatietraject. Indien een hogere mate van veiligheid en meer borging van beperking van het recidivegevaar noodzakelijk worden geacht, wordt een tbs met verpleging van overheidswege voorgesteld.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van
29 september 2022. Daarin wordt gesteld dat een verband aanwezig is tussen de antisociale persoonlijkheidsstoornis en het zwakbegaafde functioneren bij verdachte, dat een versterkende werking kan hebben gehad op zijn psychosociaal functioneren
tijdens het plegen van de onderhavige feiten. De reclassering verwijst verder naar het voormelde Pro Justitia-rapport en adviseert, evenals de gedragsdeskundigen, tbs met voorwaarden op te leggen. Zij noemt de volgende voorwaarden: geen strafbaar feit plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan forensisch psychiatrisch toezicht (FPT) ook als dit een time-out inhoudt, niet naar het buitenland gaan, opname in een zorginstelling (de forensisch psychiatrische afdeling (FPA), van Trajectum), ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, een drugsverbod, meewerken aan schuldhulpverlening en zich inzetten voor een dagbesteding.
Ter zitting heeft de [Reclasseringswerker] het rapport mondeling toegelicht. De reclassering vindt dat verdachte nog een kans geboden moet worden en staat daarom nog steeds achter het advies aan de rechtbank om een tbs met voorwaarden in plaats van een tbs met verpleging van overheidswege op te leggen. [Reclasseringswerker] heeft aangegeven dat met het loket van Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) reeds over een intake en opname op de FPA locatie Berkelland van Trajectum is gesproken. Beveiligingsniveau 1, dat op die locatie aanwezig is, zou voor verdachte voldoende moeten zijn.
De straf en/of maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde woningoverval is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Oplegging van dwangverpleging acht de rechtbank thans niet aan de orde. Het is juist met het oog op het blijvend verlagen van het recidive gevaar van belang dat verdachte in de praktijk aan de slag gaat, gaat oefenen met hetgeen hij eerder heeft geleerd en nog gaat leren. Volstaan kan worden met het opleggen van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden. Het extra opnemen van een contact- en locatieverbod ten aanzien van de slachtoffers als één van de voorwaarden, acht de rechtbank nu niet opportuun. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat verdachte contact zal opnemen met de slachtoffers of naar hun huisadres zal (kunnen) gaan.
Om de ernst van de feiten te benadrukken, in het bijzonder gezien de impact die de gepleegde overval op de slachtoffers en de maatschappij heeft, acht de rechtbank naast de voormelde maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Verdachte heeft ter zitting herhaaldelijk gezegd dat hij zijn verantwoordelijkheid wil nemen en dat komt ook tot uitdrukking in deze strafmodaliteit. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van een voltooide woningoverval met ander geweld dan licht geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. De verminderde toerekeningsvatbaarheid beschouwt de rechtbank in dit verband als strafverlagende omstandigheid. Maar zijn recidive als strafverhogende factor. Dit zou betekenen dat de straf ongeveer weer op vijf jaar zou uitkomen. De rechtbank is echter van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaar in deze zaak en met deze nog jonge verdachte te lang is om daarna nog (succesvol) een tbs met voorwaarden op te starten. Verdachte zal dan namelijk inmiddels al verder verhard zijn door de langdurige (kale) detentie. Dit is met het oog op de bescherming van de maatschappij op de lange termijn hoogst onwenselijk. Zij zal daarom verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 4.780,00 en de wettelijke rente voor feit 1, waarvan € 780,00 ter zake van materiële schade en € 4.000,00 ter zake van immateriële schade. De materiële schade bestaat uit posten voor beschadigde kledingstukken, te weten € 517,00 voor de jas, € 109,00 voor het overhemd en € 154,00 voor de broek.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ondanks dat alleen van de jas en het overhemd een aankoopnota zijn bijgevoegd en van de broek geen kassabon of foto aanwezig is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de opgegeven schade aan dit kledingstuk. De benadeelde is tijdens zijn vlucht voor verdachte en de medeverdachten op de grond gevallen en het komt dan niet onlogisch voor dat door die val zijn broek kapot is gegaan. De kosten voor de broek worden geschat op het bedrag van € 154,00 zoals is opgegeven. De door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank dan ook geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk. Dit bedrag dient eveneens te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 3.500,00 en de wettelijke rente voor feit 1, ter zake van immateriële schade, alsmede de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan ook voor deze benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 billijk. De wettelijke rente zal hierbij worden opgeteld.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover de bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat die voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde zijn aangetroffen en aan verdachte toebehoren. Feit 1 primair is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen. Voorts zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte. Deze voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38, 38a, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf- en maatregeloplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* verdachte pleegt geen strafbaar feit;
* verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
• verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
• verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering;
• verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* verdachte werkt mee aan ambulante FPT, ook als dit een time-out inhoudt in een FPC
of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot
maximaal 14 weken per kalenderjaar;
* verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
* verdachte laat zich opnemen in de FPA van Trajectum of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en de zorginstelling dat nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* verdachte laat zich aansluitend na zijn klinische behandeling behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vinden. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
* verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend na zijn klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering en de verblijfsinstelling dat nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 3.780,00waarvan € 780,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1),
€ 3.780,00te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
47 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 2.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2](feit 1),
€ 2.500,00te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
17 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd telkens 2398 en vervolgens: 783, 793 en 798:
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd telkens 2398 en vervolgens: 764, 778, 779, 781, 788, 791, 795, 796 en 797.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2023.
Mrs. Speekenbrink en Janssen zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.