ECLI:NL:RBZWB:2023:3648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
10285188 CV EXPL 23-165 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit hoofde van een overeenkomst van opdracht met juridische dienstverlening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres, een maatschap die juridische diensten verleent, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 342,01, dat eiseres stelt te vorderen uit hoofde van een overeenkomst van opdracht. Eiseres heeft in het verleden juridische diensten verleend aan gedaagde en stelt dat gedaagde een factuur van € 726,00 niet volledig heeft voldaan. Gedaagde heeft een betaling van € 731,22 gedaan, maar eiseres heeft deze betaling in mindering gebracht op de kosten en het salaris van de gemachtigde, waardoor er nog een openstaand bedrag resteert. Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er een overeenkomst van opdracht is geweest, maar de kantonrechter oordeelt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er wel degelijk een overeenkomst is gesloten. De kantonrechter overweegt dat gedaagde gehouden is het resterende bedrag te betalen, omdat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het loon en het gevorderde bedrag als redelijk kan worden gekwalificeerd. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10285188 CV EXPL 23-165
vonnis d.d. 24 mei 2023
inzake
de maatschap [eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het adres [adres01] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres01] ” en “ [gedaagde01] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 6 januari 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 8 februari 2023 met één productie;
c. de akte van [eiseres01] van 28 februari 2023 met producties;
d. de antwoordakte van [gedaagde01] van 23 maart 2023 met producties;
e. de akte van [eiseres01] van 12 april 2023.

2.Het geschil

2.1
[eiseres01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 342,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde01] voert verweer.

3.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiseres01] heeft in opdracht van [gedaagde01] juridische diensten verleend. Uit hoofde van die overeenkomst heeft zij op 6 november 2020 een factuur gestuurd onder [nummer01] voor een bedrag van € 726,00 (inclusief btw);
- op 29 maart 2022 heeft [eiseres01] een dagvaarding uit laten brengen voor een deel van de openstaande vordering; een bedrag van € 500,00 te vermeerderen met rente en kosten;
- op 4 april 2022 heeft [gedaagde01] een bedrag van € 731,22 aan de gemachtigde van [eiseres01] betaald;
- [eiseres01] heeft voornoemde betaling eerst in mindering laten strekken op de gemaakte dagvaardingskosten en het gemachtigdensalaris, zodat nog een bedrag van € 500,00 in mindering strekte op de vordering. Zij heeft vervolgens [gedaagde01] laten aanschrijven voor het resterende bedrag. Toen dat bedrag niet werd voldaan, is zij (uiteindelijk) de onderhavige procedure gestart.
2.2
[eiseres01] stelt juridische diensten te hebben verleend voor rekening van [gedaagde01] . [gedaagde01] diende uit hoofde van die overeenkomst een bedrag van € 726,00 te voldoen. Nu hij dit bedrag ten onrechte onbetaald liet, is hij rente en kosten verschuldigd geworden. [eiseres01] heeft uiteindelijk een dagvaarding laten uitbrengen, waarin zij haar vordering heeft beperkt tot een bedrag van € 500,00, zonder afstand te doen van het resterende bedrag. Voor de eerste rolzitting heeft [gedaagde01] een bedrag van € 731,22 betaald, zodat de dagvaarding is ingetrokken. Na betaling van de al gemaakte kosten, resteerde een bedrag van € 500,00. Dit bedrag is in mindering gebracht op de vordering, zodat thans nog een bedrag van € 342,01 (inclusief buitengerechtelijke kosten en rente) resteert.
2.3
[gedaagde01] voert bij antwoord aan dat hij eenmalig een overeenkomst met [eiseres01] heeft gehad. Bij antwoordakte voert hij aan dat hij nimmer een overeenkomst van opdracht heeft ontvangen, maar enkel facturen. Ondanks dat hij en zijn adviseur diverse malen om een overeenkomst hebben verzocht. Uiteindelijk heeft [gedaagde01] er toch maar voor gekozen een bedrag van € 731,22 te betalen. Hiermee was het volgens [gedaagde01] afgedaan. Dit is ook al meerdere malen bericht aan [eiseres01] en haar gemachtigde. Toch blijven zij hem aanschrijven om meer te betalen. Inmiddels hebben [gedaagde01] en zijn adviseur diverse malen op berichten van [eiseres01] moeten reageren, waardoor hij kosten heeft moeten maken. Deze bedragen inmiddels € 350,00. Dit heeft [gedaagde01] ook al bericht aan [eiseres01] . [eiseres01] heeft hierop niet op gereageerd.
2.4
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde01] bij antwoord erkent een overeenkomst te hebben gehad met [eiseres01] , maar lijkt daar bij antwoordakte op terug te komen door te stellen dat hij nimmer een overeenkomst van opdracht heeft ontvangen. Voor zover hij zich op het standpunt stelt dat er tussen partijen geen overeenkomst heeft bestaan, overweegt de kantonrechter dat uit productie 1 bij dagvaarding voldoende volgt dat tussen partijen is afgesproken dat een medewerker van [eiseres01] werkzaamheden zou verrichten voor [gedaagde01] . Vervolgens lijken die werkzaamheden ook te zijn uitgevoerd. Onvoldoende is dan ook door [gedaagde01] weersproken dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht, zoals bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.5
Op grond van artikel 7:405 lid 1 en 2 BW is een opdrachtgever (in de onderhavige zaak [gedaagde01] ) loon verschuldigd als sprake is van een professionele opdrachtnemer (in de onderhavige zaak [eiseres01] ). Voor zover er niet duidelijke afspraken zijn gemaakt over de hoogte van het loon, dient [gedaagde01] een redelijk loon te voldoen. Niet is gebleken dat tussen partijen afspraken gemaakt zijn over het loon, maar ook is niet gebleken dat het gevorderde bedrag geen redelijk loon zou betreffen, zodat [gedaagde01] gehouden was het bedrag van € 726,00 te betalen.
2.6
Tussen partijen staat vervolgens vast dat [eiseres01] op 29 maart 2022 een dagvaarding heeft uitgebracht, waarin zij haar vordering had beperkt tot een bedrag van € 500,00. Zij heeft in die dagvaarding opgenomen dat zij haar vordering heeft beperkt om de kosten te beperken, maar dat zij geen afstand doet van het resterende bedrag van € 226,00. Ook volgt uit die dagvaarding dat zij op dat moment kosten had gemaakt met betrekking tot het opstellen van de dagvaarding en het uitbrengen van de dagvaarding van in totaal € 231,22.
2.7
[gedaagde01] heeft daarop een bedrag van € 731,22 betaald. Ingevolge artikel 6:44 lid 1 BW strekt deze betaling eerst in mindering op de kosten en daarna pas op de hoofdsom. Het voorgaande betekent dat enkel een bedrag van € 500,00 in mindering strekte op het bedrag van € 726,00. Er resteerde op dat moment nog een bedrag van € 226,00 van het oorspronkelijke factuurbedrag.
2.8
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres01] gerechtigd is thans nog betaling te vorderen van het bedrag van € 226,00. De hoofdsom is dan ook toewijsbaar.
2.9
[eiseres01] vordert vervolgens een bedrag van € 108,90 aan buitengerechtelijke kosten. Nu [gedaagde01] – kort gezegd – moet worden gekwalificeerd als een consument, dient [eiseres01] te stellen en onderbouwen dat zij een brief heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Gelet op het bij akte overgelegde e-mailbericht van 15 juni 2021 heeft [eiseres01] aan voornoemde eis voldaan. Het gevorderde bedrag komt vervolgens overeen met de geldende forfaitaire tarieven, zodat het gevorderde bedrag wordt toegewezen.
2.1
De gevorderde wettelijke rente wordt als niet, dan wel onvoldoende, weersproken toegewezen.
2.11
[gedaagde01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het voorgaande betekent dat de door hem gemaakte (proces)kosten niet toewijsbaar zijn. De kosten aan de zijde van [eiseres01] worden begroot op een bedrag van € 107,22 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 128,00 aan griffierecht en een bedrag van € 78,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 39,00 voor de dagvaarding en de twee aktes zijdens [eiseres01] ), zijnde een totaalbedrag van € 313,22.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 342,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 226,00 vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres01] tot op heden begroot op een bedrag van € 313,22, daarin begrepen een bedrag van € 78,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres01] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.