ECLI:NL:RBZWB:2023:3636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
02-299509-22 en 02-023776-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Combee
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrecht. Vrijspraak poging doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, vernielen van een enkelband.

In de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005 en gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer, alsook van het vernielen van een elektronische enkelband. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 12 mei 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het slachtoffer had gestoken. Wel werd bewezen geacht dat de verdachte openlijk en in vereniging geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, waarbij hij hem had geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld, ondanks dat niet kon worden vastgesteld wie het slachtoffer met een mes had gestoken. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het vernielen van de enkelband, waarvoor geen straf of maatregel werd opgelegd. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 163 dagen, gelijk aan het voorarrest, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-299509-22 en 02-023776-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2005 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
gedetineerd in de [justitiele jeugdinrichting01] te [plaats01]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 mei 203, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

02-299509-22
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
heeft geprobeerd om [slachtoffer01] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] .
02-023776-23
De verdenking komt er, er kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
13 november 2022 een elektronische enkelband heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-299509-22
De officier van justitie kan niet uitsluiten dat verdachte [slachtoffer01] heeft gestoken, maar hij kan het ook niet bewijzen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat er geen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op één van de twee onderzochte messen. Hij vraagt verdachte dan ook vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd. Verdachte zag [slachtoffer01] in een steegje en is op hem afgegaan. Er is een worsteling ontstaan tussen verdachte en [slachtoffer01] . Na deze worsteling is verdachte achter [slachtoffer01] aangerend en heeft verdachte ook nog tegen de rug van [slachtoffer01] geschopt, zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard. Er waren ook anderen bij aanwezig en betrokken bij het geweld tegen [slachtoffer01] , maar wie dat waren blijft onduidelijk. De officier van justitie stelt dat wettelijk en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] .
02-023776-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn enkelband heeft vernield en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-299509-22
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag. Het is ten eerste de vraag of verdachte überhaupt heeft gestoken. Ten tweede is het de vraag of het steken wel een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De verdediging vraagt verdachte dan ook vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdediging gelooft bovendien het verhaal van [slachtoffer01] niet. [slachtoffer01] heeft nooit verklaard dat hij een mes bij zich had. Uit DNA-onderzoek blijkt dat [slachtoffer01] wel een mes bij zich had, zijn DNA is aangetroffen op het heft en het lemmet van het mes. [slachtoffer01] is daarbij samen met drie andere personen bij verdachte aan de deur gekomen om ervoor te zorgen dat verdachte de zoon van de vrienden van [slachtoffer01] niet meer zou lastigvallen. [slachtoffer01] heeft zelf ook verklaard dat zij verhaal kwamen halen.
Op 13 november 2022 heeft [slachtoffer01] zijn eerste verklaring afgelegd. Hij geeft aan dat hij niet weet wie hem heeft gestoken en vult dit later aan. [getuige] geeft aan dat zij zicht had op het steegje en de vechtpartij die daar gaande was en zij heeft niet gezien dat er gestoken is. Het is mogelijk dat [slachtoffer01] is gevallen met zijn eigen mes en heel verkeerd terecht is gekomen. Alle andere in deze zaak gehoorde getuigen geven geen duidelijkheid.
Verdachte bekent dat hij [slachtoffer01] heeft geschopt en dat er een worsteling heeft plaatsgevonden. De openlijk geweldpleging kan bewezen worden verklaard, maar verdachte dient wel te worden vrijgesproken van het steken met een mes.
02-023776-23
Ten aanzien van dit feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
02-299509-22
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-299509-22
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 13 november 2022 vier personen, waaronder [slachtoffer01] , bij de woning van verdachte aan de deur stonden. Verdachte was op dat moment niet thuis. De moeder van verdachte heeft de deur open gedaan. Er was geen sprake van een dusdanige dreiging vanuit de vier personen waardoor de moeder bang was, zij verklaart dat zij dacht dat de vier personen van de Raad voor de Kinderbescherming waren. De moeder heeft verdachte gebeld en hem gevraagd om naar huis te komen. Voordat verdachte naar huis is gegaan, heeft hij eerst een aantal vrienden gebeld. Wanneer verdachte samen met een vriend in de auto in de buurt van de woning aankomt, ziet hij een persoon, later gebleken [slachtoffer01] , wegrennen in een steegje. Verdachte is naar [slachtoffer01] toe gegaan in het steegje en daar is een worsteling ontstaan. In ieder geval is ook een vriend, met wie verdachte samen in de auto is aangekomen, bij de worsteling betrokken geraakt. Tijdens de worsteling heeft verdachte [slachtoffer01] geslagen. Toen de worsteling aan de gang was, zijn onder andere de moeder van verdachte en de drie personen die met [slachtoffer01] bij verdachte aan de deur stonden ook naar het steegje gekomen. [slachtoffer01] rent na de worsteling weg. Verdachte gaat, voordat hij achter [slachtoffer01] aan rent, eerst naar zijn moeder om het mes dat zij in haar handen heeft te pakken. Daarna is verdachte achter [slachtoffer01] aan gerend met het mes in zijn handen. Bij een aanhangwagen in de [adres02] valt [slachtoffer01] op de grond en verdachte heeft hem daar nog een schop tegen zijn rug gegeven.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, poging doodslag, heeft begaan. Het dossier geeft geen helder beeld over op welk moment en door wie [slachtoffer01] gestoken is. Vast staat dat [slachtoffer01] is gestoken met een mes, maar dit mes is niet gevonden. Er waren meerdere personen betrokken bij het incident. Verdachte heeft verklaard dat hij in het steegje alleen een mes heeft gezien bij [slachtoffer01] en dat hij het moment waarop [slachtoffer01] is gestoken niet heeft gezien. Ook uit de in het dossier opgenomen verklaringen van getuigen blijkt dat niemand heeft gezien wanneer en door wie [slachtoffer01] is gestoken. [slachtoffer01] heeft daar zelf ook wisselende verklaringen over afgelegd. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging doodslag dan wel het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft tezamen met (onbekend gebleven) andere personen in de openbare ruimte geweld gebruikt tegen [slachtoffer01] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, voordat hij naar huis is gegaan, eerst een aantal vrienden heeft gebeld. In eerste instantie is hij samen met een (onbekend gebleven) vriend terug naar zijn huis gegaan, waarna er een worsteling heeft plaatsgevonden in het steegje. Hierbij waren in ieder geval verdachte en zijn vriend betrokken en is er geweld gebruikt tegen [slachtoffer01] . Bij de politie heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer01] door hem is geslagen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer01] tegen zijn rug heeft geschopt toen hij in de [adres02] op de grond lag nadat deze door een vriend van verdachte was geslagen. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer01] met een mes heeft gestoken, staat wel vast dat [slachtoffer01] is gestoken met een mes. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Het subsidiair ten laste gelegde kan aldus bewezen worden verklaard, waaronder ook het steken met een mes van [slachtoffer01] . Dat niet is komen vast te staan wie [slachtoffer01] heeft gestoken, maakt dit niet anders. Verdachte is immers met een mes achter [slachtoffer01] aangerend en heeft daarna nog geweld tegen [slachtoffer01] uitgeoefend. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit, gelet op bovenstaande bewijsoverwegingen, voor alle geweldshandelingen, dus ook het steken van [slachtoffer01] , wettig en overtuigend bewezen.
02-023776-23
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en door de verdediging is geen vrijspraak bepleit. Daarom kan op grond van de wet worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, inhoudende:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 mei 2023;
- het proces-verbaal van aangifte door [naam01] namens [benadeelde01] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-299509-22
op 13 november 2022 te Roosendaal openlijk, te weten, op of aan de [adres01] en [adres02] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] door
- meermalen, met een mes, althans een scherp voorwerp, in de buik, van voornoemde [slachtoffer01] te steken en
- eenmaal, tegen het lichaam van die [slachtoffer01] te schoppen en
- meermalentegen het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer01] te slaan;
02-023776-23
op 13 november 2022 te Willemstad, gemeente Moerdijk, opzettelijke en wederrechtelijk een elektronische enkelband, die geheel of ten dele aan [benadeelde01] , toebehoordeheeft vernield,;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat hem daarom een beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft van het begin af aan consistent verklaard in tegenstelling tot [slachtoffer01] . [slachtoffer01] is samen met drie andere personen aan de deur gekomen van verdachte om verhaal te halen. Verdachte staat op een gegeven moment tegenover [slachtoffer01] ; een oudere man met fysiek overwicht. Op het moment dat [slachtoffer01] verdachte een klap wil geven, duikt verdachte weg. Verdachte mag zich dan verdedigen. [slachtoffer01] valt op de grond en er valt een mes uit zijn zak. [slachtoffer01] klapt het mes open en rent achter de vriend van verdachte aan. Verdachte is op dat moment bang en geschrokken. Er is sprake van een hevige gemoedsbeweging door alles wat er is gebeurd. Nadat [slachtoffer01] in de [adres02] op de grond valt nadat hij een plank tegen zijn hoofd heeft gekregen, heeft verdachte hem geschopt omdat hij nog steeds bang is van [slachtoffer01] vanwege het mes dat hij bij zich had. Mag de schop tegen de rug verdachte worden aangerekend? De verdediging is van mening van niet vanwege een beroep op noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden. Door vier getuigen is gezien dat door vier personen geweld is gepleegd tegen [slachtoffer01] waaronder door verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat van een noodweersituatie sprake is geweest. Verdachte heeft voordat hij naar huis ging een aantal vrienden gebeld. Hij is zelf op [slachtoffer01] afgerend toen hij hem zag in het steegje en is daarmee de confrontatie aangegaan. Nadat in het steegje een worsteling is ontstaan en de worsteling was geëindigd, is verdachte achter [slachtoffer01] aan gerend en heeft het geweld tegen [slachtoffer01] voortgezet.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en aangehaald in de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
02-299509-22
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. In repliek vordert de officier van justitie op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest tot en met de dag van het vonnis.
02-023776-23
De officier van justitie vordert te bepalen dat aan de verdachte voor dit feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
02-299509-22
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt dan verzoekt de verdediging bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt in [justitiele jeugdinrichting01] . Indien de rechtbank behandeling nodig acht, dan zal verdachte zich hieraan moeten conformeren. Verdachte staat open voor begeleiding en toezicht door Reclassering Nederland. Bij de volwassen reclassering wordt gewerkt met duidelijke kaders en verdachte wil graag duidelijkheid krijgen. Verdachte wil meewerken aan veel voorwaarden, maar niet aan huisarrest. Een straf conform het voorarrest is volgens de verdediging voldoende.
02-023776-23
De verdediging verzoekt ten aanzien van dit feit conform artikel 9a geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft openlijk en in vereniging geweld gepleegd tegen [slachtoffer01] . Hierbij is [slachtoffer01] geschopt, geslagen en meerdere keren gestoken met een mes. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken, betreft het een zeer ernstig feit en rekent de rechtbank dit feit verdachte zwaar aan. Het is een zeer ernstig feit dat een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het geweld heeft op de openbare weg plaatsgevonden. Verdachte heeft in eerste instantie de confrontatie met [slachtoffer01] opgezocht in het steegje en heeft daarbij geweld gebruikt. Vervolgens is hij nog achter [slachtoffer01] aan gerend met een mes en heeft het geweld voortgezet. Een dergelijk optreden veroorzaakt gevoelens van onveiligheid bij de betrokken omstanders en bij de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de vernieling van een enkelband, terwijl die enkelband was opgelegd in het kader van een schorsing van de preventieve hechtenis. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en daarmee ook schade heeft berokkend.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een straatroof en wapenbezit.
Psychologisch onderzoek Pro Justitia
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 30 januari 2023, opgesteld door de psycholoog drs. [psycholoog01] , leidt de rechtbank het volgende af. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met een begin in de adolescentie, stoornis in cannabisgebruik (licht) en ouder-kind relatieproblemen. De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte wordt bedreigd en hij vertoont antisociale kenmerken. Ook ten tijde van het tenlastegelegde feit was hiervan sprake. Wanneer de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, wordt aannemelijk geacht dat zijn normoverschrijdende gedragsstoornis en hiermee samenhangende factoren van invloed zij geweest op zijn handelswijze. Hoewel verdachte bekent [slachtoffer01] te hebben geschopt en geslagen, ontkent hij stellig [slachtoffer01] te hebben gestoken. Hierdoor is een onderzoek naar zijn gedachtes en emoties voorafgaand en ten tijde van het steken van [slachtoffer01] , indien bewezen, niet mogelijk geweest. De psycholoog onthoudt zich derhalve van een advies over het toerekenen en het is ook niet mogelijk om de kans op recidive te beoordelen. Wel is gekeken naar de kans op delictgedrag in algemene zin. Deze wordt als hoog ingeschat indien verdachte geen adequate begeleiding en behandeling krijgt geboden.
Om de kans op delictgedrag te voorkomen en om zijn ontwikkeling in gunstige zin te bevorderen, is het wenselijk dat de jeugdreclasseringsbegeleiding wordt voortgezet, waarbij het eerste half jaar de begeleiding plaatsvindt in een ITB HKA-traject en aansluitend de begeleiding wordt voortgezet door de reguliere Jeugdreclassering. Bij bewezenverklaring is tevens een delictanalyse van belang zodat verdachte zicht krijgt op de factoren die een rol hebben gespeeld in zijn handelswijze en hij gedragsalternatieven ontwikkelt in soortgelijke situaties. In verband met zijn emotie- en agressieregulatie, zijn middelengebruik, zijn gebrekkige morele ontwikkeling en een delictanalyse is het noodzakelijk om verdachte aan te melden bij een Ambulante Forensische Polikliniek.
Een deels voorwaardelijke straf als kader lijkt ontoereikend om het hierboven geschetste begeleidings- en behandeltraject te borgen aangezien verdachte zich intrinsiek niet echt gemotiveerd toont om een begeleidings- en behandeltraject te volgen. Een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (hierna GBM) biedt een steviger kader, omdat verdachte op momenten dat hij zich aan de begeleiding of behandeling onttrekt tijdelijk in detentie kan worden geplaatst en daarna de mogelijkheid heeft om bij voldoende motivatie zijn traject voort te zetten. Voor het inzetten van deze maatregel is het van belang dat de Raad voor de Kinderbescherming hiervoor een haalbaarheidsonderzoek laat uitvoeren.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou tevens een optie kunnen zijn. Er is dan namelijk sprake van een ernstig geweldsdelict en een hoge kans op recidive. Bij verdachte bestaat het gevaar voor verder crimineel ontsporen. Ouders stellen zich meewerkend op en zijn bereid zich in te zetten voor behandeling. Een intensief ambulant begeleidings- en behandeltraject zou de ontwikkeling van verdachte in positieve richting kunnen beïnvloeden.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 26 april 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De Raad stelt dat wanneer verdachte schuldig wordt bevonden aan het hem ten laste gelegde, de Raad zich kan vinden in het hulpverleningsadvies dat gegeven wordt in het psychologisch onderzoek, te weten ambulante forensische hulp, gericht op de emotie- en agressieregulatie van verdachte, zijn middelengebruik en zijn gebrekkige morele ontwikkeling. Een delictanalyse is van belang, zodat verdachte zicht krijgt op de factoren die een rol hebben gespeelt in zijn handelswijze en hij gedragsalternatieven kan ontwikkelen in soortgelijke situaties.
De Raad heeft een gedragsinterventie overwogen, maar is van mening dat deze te licht is om de zorgen die er over verdachte zijn, aan te pakken. Een werkstraf zal verdachte gezien zijn visie op werken, naar de mening van de Raad, echt als een straf ervaren. Zeker als hij deze in zijn eigen omgeving uit zou moeten voeren. Het risico is echter groot, dat verdachte een werkstraf niet zal uitvoeren/niet positief afrondt, maar kiest voor vervangende jeugddetentie. Daarnaast is het feit dat verdachte ten laste wordt gelegd een zwaar agressiegerelateerd feit, dat de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig heeft aangetast. Voorgaande maakt dat de Raad jeugddetentie een passende straf vindt.
Aangezien verdachte niet intrinsiek gemotiveerd is om een begeleidings- en behandeltraject te volgen, wordt in het psychologisch onderzoek een GBM, dat een steviger kader biedt dan het kader van een deels voorwaardelijke straf, geadviseerd. Uit haalbaarheidsonderzoek door de jeugdreclassering is echter gebleken dat een GBM niet haalbaar is.
Ook vindt de Raad de maatregel verplichte Toezicht & begeleiding noodzakelijk. Verdachte is niet gemotiveerd voor de noodzakelijk geachte behandeling en is nog sterk afhankelijk van extern geboden structuur en controle. Ook heeft hij veel duidelijkheid en ondersteuning nodig om zijn ontwikkeling in positieve richting om te buigen. Aangezien de grenzen van de begeleiding door de jeugdreclassering zijn bereikt, de pedagogische insteek een gepasseerd station is en verdachte inmiddels meerderjarig is, is de Raad van mening dat deze maatregel uitgevoerd moet worden door Reclassering Nederland (hierna RN).
De Raad adviseert verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarde dat [verdachte01] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. En onder de bijzondere voorwaarden dat [verdachte01] :
- zich inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding/opleiding en van vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dag- en vrijetijdsbesteding dragen bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is gericht op de emotie- en agressieregulatie van verdachte zijn middelengebruik en zijn gebrekkige morele ontwikkeling. Ook een delictanalyse is onderdeel van de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met [verdachte01] opnemen voor de eerste afspraak;
waarbij aan de reclasseringsinstelling te weten Reclassering Nederland te [plaats01] opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Jeugdreclassering
Ter zitting heeft mevrouw [naam02] van de jeugdreclassering een toelichting gegeven op het verloop van de begeleiding. Verdacht zit al lange tijd in voorarrest. In het haalbaarheidsonderzoek van een GBM zijn duidelijk de zorgen opgenomen van de jeugdreclassering. De jeugdreclassering vindt behandeling van verdachte met strakke kaders noodzakelijk. Verdachte geeft zelf aan hulpverlening niet nodig te vinden. Er zullen gesprekken moeten plaatsvinden waarbij verdachte kan komen tot inzicht. Indien een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd denkt de jeugdreclassering aan een traject bij [Jeugdzorginstelling01] . De jeugdreclassering zou graag zien dat verdachte weer thuis gaat wonen, zodat hij kan gaan werken aan zijn toekomst. De afgelopen periode is verdachte niet naar school gegaan, maar heeft hij wel zijn diploma gehaald. Dit vindt de jeugdreclassering ontzettend knap van verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De straf
02-299509-22
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiaire ten laste gelegde feit, openlijk geweld, en niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer01] met een mes heeft gestoken, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor de oplegging van een PIJ-maatregel. Ook is uit onderzoek gebleken dat een GBM geen haalbare maatregel is.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in beginsel het feit zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van het feit en de aard en ernst van het letsel. Ook houdt de rechtbank er rekening met de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat verdachte pas twee weken vrij was uit een eerder opgelegde jeugddetentie. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven. De rechtbank zal verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest, dus verdachte hoeft niet meer vast te zitten na de datum van de uitspraak. De rechtbank ziet op grond van de eerder genoemde oriëntatiepunten geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden.
02-023776-23
Voor de vernieling van de enkelband vindt de rechtbank het wenselijk dat een duidelijk signaal aan verdachte wordt afgegeven. Echter als de zaken waren gevoegd dan had de rechtbank verdachte voor dit feit geen extra straf opgelegd. De rechtbank zal de officier van justitie volgen en aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

7.De benadeelde partijen

02-299509-22
De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.276,89 ingediend, waarvan € 2.276,89 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer de rechtbank de vordering schadevergoeding voldoende onderbouwd vindt, de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft de posten die door de benadeelde partij zijn aangevoerd allemaal betwist. De verdediging had ook graag een aantal vragen gesteld over hoe de kosten tot bepaalde kosten wordt gekomen en is het ook onduidelijk of er een uitkering van het schadefonds is geweest. Door alle onduidelijkheid en de afwezigheid van de benadeelde partij ter zitting, verzoekt de verdediging primair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering te matigen. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de geloofwaardigheid van de benadeelde partij.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer01] . Op enig moment is er gestoken. Verdachte noemt niet wie de andere personen zijn die bij het feit betrokken waren. Dit betekent dat de rechtbank alleen verdachte kan aanrekenen dat hij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vast staat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank redelijk en voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding in zijn geheel zal worden toegewezen.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 13 november 2022.
02-023776-23
De benadeelde partij [benadeelde01] vordert een schadevergoeding van € 30,25 aan materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 13 november 2022.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-299509-22 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-299509-22
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
02-023776-23
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
02-299509-22
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 163 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
02-023776-23
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partijen
02-299509-22
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 4.776,89 waarvan € 2.276,89 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 4.776,89 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02-023776-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde01] van € 30,25 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde01] , € 30,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
13 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
02-299509-22
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Combee en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2023.
Mr. Van der Pols is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.