4.1.Bij de beoordeling van het geschil knoopt de rechtbank aan bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2022, C-596/21, A tegen Finanzamt M (ECLI:EU:C:2022:921). De van belang zijnde passages in dit arrest luiden als volgt:
“24 De bestrijding van fraude, belastingontwijking en eventuele misbruiken is evenwel een doel dat door richtlijn 2006/112 is erkend en wordt gestimuleerd, zodat justitiabelen zich in geval van bedrog of misbruik niet op het Unierecht kunnen beroepen. Het staat derhalve aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties om het recht op aftrek te weigeren wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat op dit recht aanspraak wordt gemaakt in geval van fraude of misbruik (beschikking van 14 april 2021, Finanzamt Wilmersdorf, C108/20, EU:C:2021:266, punt 21, en arrest van 11 november 2021, Ferimet, C281/20, EU:C:2021:910, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 Het recht op aftrek moet niet alleen worden geweigerd wanneer de belastingplichtige zelf zich schuldig maakt aan belastingfraude, maar ook wanneer vaststaat dat de belastingplichtige aan wie de goederen zijn geleverd of voor wie de diensten zijn verricht die als basis dienen voor de vaststelling van het recht op aftrek, wist of had moeten weten dat hij met de aankoop van deze goederen of diensten deelnam aan een handeling die onderdeel was van btw-fraude, of die deze btw-fraude althans in de hand werkte. Een dergelijke belastingplichtige moet voor de toepassing van richtlijn 2006/112 namelijk worden geacht deel te nemen aan de fraude of die in de hand te werken, ongeacht of hij winst haalt uit de doorverkoop van de goederen of het gebruik van de diensten in het kader van de belaste handelingen die hij in een later stadium verricht (zie in die zin beschikking van 14 april 2021, Finanzamt Wilmersdorf, C108/20, EU:C:2021:266, punten 22 en 23, en arrest van 11 november 2021, Ferimet, C281/20, EU:C:2021:910, punten 46 en 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26 Daarentegen is het niet verenigbaar met de in richtlijn 2006/112 vastgestelde regeling van het recht op aftrek om dit recht te weigeren aan een belastingplichtige die niet wist of niet kon weten dat de betrokken handeling deel uitmaakte van fraude door de leverancier of dat een andere handeling uit de toeleveringsketen die voorafgaat aan of volgt op de door deze belastingplichtige verrichte handeling, btw-fraude vormde. De invoering van een regeling van onvoorwaardelijke aansprakelijkheid zou immers verder gaan dan noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten van de schatkist (beschikking van 14 april 2021, Finanzamt Wilmersdorf, C108/20, EU:C:2021:266, punt 25, en arrest van 11 november 2021, Ferimet, C281/20, EU:C:2021:910, punt 49).
27 De lidstaten kunnen op grond van artikel 273 van richtlijn 2006/112 maatregelen nemen om de juiste inning van btw te waarborgen en fraude te voorkomen. Meer bepaald zijn de lidstaten bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen ter zake bevoegd om in de volgens hen geschikte sancties te voorzien in geval van niet-naleving van de voorwaarden van het Unierecht voor de uitoefening van het recht op btw-aftrek (arrest van 15 april 2021, Grupa Warzywna, C935/19, EU:C:2021:287, punt 25).”
4.2.1.Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen en de beschikkingen moeten worden vernietigd. Voor [bedrijf 9] heeft belanghebbende alle bescheiden overgelegd. Slechts één keer heeft belanghebbende haar btwidentificatienummer gebruikt voor de leveringen door [bedrijf 4] . Belanghebbende heeft van [bedrijf 4] geen goederen afgenomen. Fraude kan geen zelfstandige grond voor de naheffingsaanslagen vormen, aldus belanghebbende.
4.2.2.De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden om het nultarief toe te kunnen passen op de leveringen aan [bedrijf 9] . Belanghebbende heeft wel goederen afgenomen van [bedrijf 4] , althans zij heeft de verwervingen onder haar Nederlandse btw-identificatienummer verricht en is dus daarom al btw verschuldigd. Aangezien niet duidelijk is wat met de goederen is gebeurd, is de btw die is verschuldigd vanwege de verwervingen niet aftrekbaar. De inspecteur verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 april 2010, Facet Trading, C539/08 (ECLI:EU:C:2010:217).