ECLI:NL:RBZWB:2023:3560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had in een eerder besluit van 14 oktober 2021 te horen gekregen dat zij per 6 oktober 2021 geen uitkering meer zou ontvangen op grond van de Ziektewet. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 4 maart 2022. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 15 februari 2023 heeft de verweerder het bestreden besluit gewijzigd en vastgesteld dat de verzoekster per 6 oktober 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Hierop heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.527,91. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand en een deskundigenrapport. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat zij per 6 oktober 2021 geen uitkering meer krijgt op grond van de Ziektewet.
In het besluit van 4 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 15 februari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en in plaats daarvan besloten dat verzoekster per 6 oktober 2021 onveranderd recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De gemachtigde van verzoekster heeft daarnaast vergoeding gevraagd voor de kosten voor een medisch advies van [naam bedrijf] van in totaal € 871,20 (inclusief BTW). De rechtbank overweegt het volgende. Verzekeringsgeneeskundige mr. J.T.J.A. Klijn, werkzaam bij [naam bedrijf] , kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het opgemaakte rapport is een aanvulling op de aangevoerde gronden. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundige redelijk is. Dat het college op basis van eigen onderzoek tot dezelfde conclusie is gekomen, maakt de inschakeling van de deskundige niet onredelijk.
Ten aanzien van de verzochte kosten geldt dat een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb). Op grond van artikel 3, eerste lid, van deze wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) voor onderhavige werkzaamheden een tarief bepaald van ten hoogste € 142,75 per uur te vermeerderen met verschuldigde btw ex artikel 15 van het Besluit. Uit de overgelegde factuur van [naam bedrijf] van 27 december 2022 blijkt dat er 4 uren zijn gedeclareerd tegen een uurtarief van € 180,-. De rechtbank stelt de vergoeding voor het deskundigenrapport vast op € 690,91 (4 uur x € 142,75 + 21% btw).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.527,91.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 23 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.