ECLI:NL:RBZWB:2023:3544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22-025661
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedrag

Op 30 maart 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op het klaagschrift van klager, die in deze zaak vertegenwoordigd werd door mr. M. Houweling. Klager had een klaagschrift ingediend naar aanleiding van de inbeslagname van een geldbedrag van 530,00 euro, dat op 27 oktober 2022 in beslag was genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar overtreding van de Opiumwet. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 28 februari 2023 werd door het Openbaar Ministerie gesteld dat het beslag op het geld gehandhaafd diende te blijven, omdat er een schriftelijke afstandsverklaring was overgelegd. De rechtbank constateerde dat klager niet aanwezig was bij de behandeling, maar dat zijn advocaat wel aanwezig was en zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klager de afstandsverklaring had getekend en dat hij daarmee afstand deed van het in beslag genomen geldbedrag. Gezien deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat klager niet langer als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaarde klager dan ook niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift. Deze beslissing werd genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 30 maart 2023. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 22-025661
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal, op het adres Bovendonk 11a, 4707 ZH Roosendaal.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 27 oktober 2022 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag is genomen: een geldbedrag van 530,00 euro;
  • het klaagschrift, ingediend op 7 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 28 februari 2023;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 30 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. I.E.M.M. Haenen en mr. M. Houweling als gemachtigd advocaat van klager gehoord.
Klager is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Op 28 februari 2023 heeft reeds een inhoudelijke behandeling van het klaagschrift plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie had zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag op het geld gehandhaafd diende te blijven in verband met een schriftelijke afstandsverklaring. Door de rechter werd in raadkamer opgemerkt dat ook de rechtbank over een getekende afstandsverklaring met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag beschikte. De gemachtigde raadsman gaf aan deze stukken niet te kennen. Nadat de afstandsverklaring aan de raadsman was doorgestuurd, gaf deze aan twijfels te hebben omtrent de juistheid van deze verklaring en dat hij deze twijfels met klager wenste te bespreken. De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het beslag op het geld gehandhaafd dient te blijven. De rechtbank heeft in hetgeen door de raadsman in raadkamer naar voren is gebracht aanleiding gezien om het onderzoek aan te houden en de raadsman in de gelegenheid gesteld om de afstandsverklaring met klager te bespreken. De raadsman heeft aangegeven dat hij binnen één week de rechtbank zal berichten omtrent verdere voortgang.
Bij e-mail bericht van 1 maart 2023 heeft de raadsman te kennen gegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan op de in het dossier aanwezige stukken. De officier van justitie van de raadkamerzitting van 28 februari jl., mr. Oosterveld, heeft schriftelijk aangegeven dat zij zich kan vinden in een schriftelijke afdoening.
Abusievelijk zijn klager en zijn advocaat toch opgeroepen voor onderhavige raadkamerzitting en is mr. Houweling verschenen. Hij heeft zich in raadkamer gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Op 27 oktober 2022 is klager aangehouden wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet. Daarbij is een geldbedrag van 530,00 euro inbeslaggenomen. In het raadkamerdossier zit een getekende afstandsverklaring met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag. Uit het nagekomen proces-verbaal van bevindingen van 29 maart 2023 volgt dat klager de afstandsverklaring op het politiebureau ten overstaan van [verbalisant] heeft getekend. In hetgeen door de advocaat van klager in het
e-mailbericht van 1 maart 2023 alsmede in raadkamer naar voren is gebracht, ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat door klager niet wordt weersproken dat hij de afstandsverklaring heeft getekend en dat het voor hem op dat moment ook voldoende duidelijk was dat hij daarmee afstand deed van het geldbedrag.
De rechtbank is gelet op voornoemde omstandigheden van oordeel dat de ondertekende afstandsverklaring rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat klager aldus afstand heeft gedaan van het geld. Ingevolge artikel 552a, eerste lid, Sv kan klager in dit geval niet langer als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv worden aangemerkt. De rechtbank zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift.
Deze beslissing is op 30 maart 2023 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2023.
De griffier is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).