Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1960 en vertegenwoordigd door mr. W.A.E.M. Amesz, verzocht om een schadevergoeding van € 390,00 voor schade door onterecht ondergane inverzekeringstelling, en een vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek kan worden toegewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had, omdat hij aanwezig was in een loods met hennepplanten en daar werkzaamheden verrichtte. De rechtbank overweegt dat er geen gronden van billijkheid zijn om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien verzoeker zelf aanleiding heeft gegeven tot het opsporingsonderzoek. De rechtbank wijst daarom zowel het verzoek tot schadevergoeding als het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift af. De beslissing is genomen door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.