ECLI:NL:RBZWB:2023:3530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
02-136011-22 en 02-167811-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor onttrekking aan gezag, poging zware mishandeling van een verbalisant, beschadiging van een politieauto en rijden onder invloed

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder onttrekking aan het gezag van zijn minderjarige zoon, poging tot zware mishandeling van een politieagent, beschadiging van een politieauto en rijden onder invloed van alcohol en cannabis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 mei en 1 juni 2022 zijn zoon meermalen aan het gezag van de moeder heeft onttrokken. Tevens heeft hij op 1 juni 2022 geprobeerd een politieagent te doden of zwaar te mishandelen door met hoge snelheid tegen de politieauto aan te rijden. De verdachte heeft ook een politieauto beschadigd en is betrapt op het rijden onder invloed van alcohol en cannabis.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 361 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en een locatieverbod voor Sint Willebrord. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en het beslag op de in beslag genomen auto en hennep is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en een persoonlijkheidsstoornis, maar heeft geoordeeld dat dit niet rechtvaardigt dat hij zich op een gevaarlijke manier heeft gedragen tijdens de achtervolging door de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-136011-22 en 02-167811-22 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1975 te [geboorteplaats]
verblijvende te [verblijfadres]
correspondentieadres: [adres 1]
raadsman mr. B.M.F.C. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-136011-22
feit 1
zijn zoon [minderjarige] , die nog geen twaalf jaar was, meermalen aan het gezag heeft onttrokken;
feit 2
heeft geprobeerd een politieagent van het leven te beroven of zwaar te mishandelen, door meermalen met hoge snelheid tegen de auto aan te rijden waar die agent in zat. Dit feit is subsidiair als bedreiging tenlastegelegd.
feit 3
een politieauto heeft beschadigd;
parketnummer 02-167811-22
auto heeft gereden onder invloed van alcohol en cannabis.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
parketnummer 02-136011-22
De officier van justitie baseert zich voor feit 1 op de betrouwbaar geachte verklaringen van aangeefster en het feit dat verdachte geen gezag heeft over zijn kinderen.
Bij feit 2 is de officier van justitie van mening dat twee pogingen tot zware mishandeling bewezen kunnen worden verklaard, gelet op de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Voor feit 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en de verklaring van verdachte ter zitting.
parketnummer 02-167811-22
De officier van justitie acht dit feit bewezen op grond van de rapporten van Eurofins, het proces-verbaal van bevindingen ‘rijden onder invloed’ en de verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-136011-22
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Bij feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is, gelet op haar wisselende verklaringen en de door haar ondertekende, maar door haar vader opgestelde brief. Bovendien volgt niet uit het dossier dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de fysieke scheiding tussen zijn zoon en aangeefster: die scheiding is niet ontstaan door het wegrijden maar daartoe was eerder al besloten door de zoon van verdachte. Verdachte nam vaker de kinderen mee voor een uitstapje en hij heeft altijd de intentie gehad om zijn zoon terug te brengen.
Bij feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de snelheid dusdanig hoog was dat er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bestond.
Bovendien had verdachte niet de intentie om [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat zij manoeuvres hebben ingezet die niet passend waren op de weg waar de achtervolging plaatsvond. Verdachte wilde juist de politieauto’s ontwijken, aan de politie ontkomen en zijn zoon veilig thuisbrengen. De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, locatie Middelburg, waarin is bepaald dat ‘het ontwijken’ een omstandigheid is waaruit blijkt dat juist niet bewust de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel wordt aanvaard.
Bij feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de vernieling van het voertuig en daarbij gewezen op hetgeen hij naar voren heeft gebracht bij feit 2.
parketnummer 02-167811-22
De raadsman heeft zich voor dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-136011-22
feit 1
Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat:
  • verdachte geen gezag had over zijn zoon [minderjarige] ,
  • aangeefster wel gezag had over [minderjarige] ,
  • [minderjarige] ten tijde van het tenlastegelegde nog geen twaalf jaar oud was,
  • [minderjarige] op 29 mei 2022 en 1 juni 2022 bij verdachte in de auto is gestapt en zij samen zijn weggereden,
  • verdachte op die dagen samen met [minderjarige] de door verbalisanten omschreven route heeft gereden.
Dit is door verdachte en zijn raadsman niet betwist.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit de verklaring van verdachte ter zitting en de verklaringen van aangeefster volgt dat aangeefster op beide ten laste gelegde dagen geen toestemming aan verdachte heeft gegeven om [minderjarige] mee te nemen en dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster het geen goed idee vond dat [minderjarige] met hem meeging.
De rechtbank overweegt daarbij dat uit het dossier volgt dat er voorafgaand aan beide dagen, te weten op 16 mei 2022, ook onenigheid is geweest tussen verdachte en aangeefster over het halen en brengen van de kinderen. Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, het incident op 16 mei 2022 en het tapgesprek van 1 juni 2022, waarin aangeefster tegen verdachte zegt dat hij het kind nu meteen terug moet komen brengen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster op dit punt geloofwaardig.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen [minderjarige] en aangeefster omdat verdachte degene is geweest die samen met [minderjarige] is weggereden.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op beide dagen het wegrijden werd voorafgegaan door ruzie of onenigheid tussen verdachte en aangeefster over het gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft begrip voor de onzekere situatie waarin verdachte destijds verkeerde over zijn (vader)rol in het leven van de kinderen door de inconsistente houding van aangeefster. Dit neemt echter niet weg dat het de beslissing van verdachte is geweest om met [minderjarige] weg te rijden terwijl het voor hem op dat moment duidelijk was dat aangeefster het daar niet mee eens was. Dat [minderjarige] op beide dagen zelf in de auto van verdachte is gestapt, maakt dit niet anders. Verdachte had er voor kunnen - en moeten - kiezen om niet weg te rijden met [minderjarige] en hem terug naar aangeefster te brengen.
Dat verdachte altijd de intentie zou hebben gehad om [minderjarige] terug te brengen, blijkt niet uit het dossier. Verdachte is beide ten laste gelegde keren met [minderjarige] weggereden tegen de wil van aangeefster en [minderjarige] is beide keren enkel door tussenkomst van de (Belgische) politie terug naar aangeefster is gebracht.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op beide dagen [minderjarige] aan het gezag heeft onttrokken.
feit 2 primair
Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat op 1 juni 2022 in Chaam tweemaal een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de auto die verdachte bestuurde en de politieauto die [verbalisant 1] bestuurde.
De eerste keer is verdachte achterop [verbalisant 1] gereden toen [verbalisant 1] afremde. De tweede keer vond de aanrijding plaats tijdens het inhalen van [verbalisant 1] door verdachte.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor vol opzet bij verdachte, in de zin van willens en wetens handelen, op de dood van [verbalisant 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] ten tijde van (een van) beide momenten.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte met die aanrijdingen bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] zou komen overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 1] zou komen te overlijden.
Over de eerste aanrijding overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier ook onvoldoende is komen vast te staan dat er een aanmerkelijk kans bestond dat [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de verklaringen in het dossier volgt niet eenduidig wat de snelheid van verdachte is geweest toen [verbalisant 1] afremde en verdachte achterop [verbalisant 1] botste. Wel volgt uit de verklaringen dat verdachte op dat moment mogelijk met geringe snelheid reed, nu [verbalisant 1] voor hem reed, afremde en verdachte in eerste instantie mee afremde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de tweede aanrijding kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 1] als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook de snelheid waarmee op dit moment door beide voertuigen werd gereden volgt niet eenduidig uit het dossier. [verbalisant 1] heeft in zijn tweede proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat hij zijn snelheid op het moment van de aanrijding rond de 60 kilometer per uur schatte. Verdachte heeft zelf ter zitting verklaard dat hij het niet zeker weet maar dat hij dacht dat hij rond de 80 kilometer per uur reed. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van de aanrijding [verbalisant 1] aan het inhalen was en dus harder reed dan [verbalisant 1] . Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval harder reed dan 60 kilometer per uur. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, te weten een smalle weg met aan weerszijden rijen met grote bomen, was deze snelheid naar het oordeel van de rechtbank zodanig hoog dat de door verdachte uitgevoerde manoeuvre leidde tot de aanmerkelijke kans dat [verbalisant 1] door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van een dergelijke kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg
bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte boos, opgefokt en onder invloed van alcohol en cannabis was, in die toestand in de auto is gestapt en vervolgens op het laatste moment op een smalle weg met bomen aan beide kanten een politieauto heeft willen inhalen.
De rechtbank is van oordeel dat deze inhaalmanoeuvre van verdachte, mede gelet op zijn gemoedstoestand, de snelheid waarmee hij reed en de verkeerssituatie ter plaatse, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
feit 3
Gelet op de aangifte van [verbalisant 3] en de verklaring van verdachte ter zitting dat zij elkaar hebben geraakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de politieauto opzettelijk en wederrechtelijk heeft beschadigd. De rechtbank overweegt daarbij dat zowel uit de aangifte als uit de verklaring van verdachte volgt dat de politieauto stil stond ten tijde van het feit, terwijl verdachte op dat moment een manoeuvre uitvoerde. Hij probeerde om de auto heen te rijden, waarvoor hij over de stoep moest rijden, wat impliceert dat verdachte feitelijk onvoldoende ruimte had om deze manoeuvre uit te voeren.
parketnummer 02-167811-22
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen ‘rijden onder invloed’, het rapport van Eurofins en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-136011-22
feit 1
op of omstreeks 29 mei 2022 en 01 juni 2022 te St. Willebrord en/of Chaam en/of Sprundel en/of Peutie en/of Brussel,
meermalen opzettelijk een [minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] -2015, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
feit 2 primair
op 1 juni 2022 te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] (politie eenheid Zeeland-West-Brabant) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, rijdende in een personenauto, met de door hem, verdachte bestuurde personenauto zonder snelheid te minderen tegen de zijkant van de auto (waar die [verbalisant 1] in zat) is gereden, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 1 juni 2022 te Sprundel,
opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig ( [kenteken] ), toebehorende aan de Politie eenheid Zeeland-West-Brabant,
heeft beschadigd;
parketnummer 02-167811-22
op 1 juni 2022 te Sprundel en Chaam en St. Willebrord, een motorrijtuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis/THC, in combinatie met alcohol,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 2.2 microgram THC per liter bloed en 1.00 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 361 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft verzocht daarbij als bijzondere voorwaarden een contactverbod voor de kinderen en aangeefster en daarnaast een locatieverbod voor Sint Willebrord op te leggen en de dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om voor feit 2 een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij naar zijn kinderen toe geen foute intenties heeft gehad.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten komt, kan de raadsman zich vinden in de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft wel verzocht om daarbij geen bijzondere voorwaarde in de vorm van een contactverbod voor de kinderen op te leggen, omdat verdachte het contact en de omgang met zijn kinderen, via de juridische weg, wil gaan formaliseren en opbouwen. Verdachte heeft er geen bezwaar tegen als het contact met zijn kinderen onder toezicht zou moeten verlopen en zal zich ook niet verzetten tegen een locatieverbod.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn zesjarige zoon twee keer onttrokken aan het gezag van diens moeder. Tijdens de daarop volgende politie-inzet, die erop gericht was om de zoon van verdachte veilig thuis te brengen, is hij met een behoorlijke snelheid tegen een rijdende politieauto gereden. Dat dit relatief goed is afgelopen, was aan de rijvaardigheid van de besturende agent te danken. Tijdens de achtervolging heeft verdachte ook een andere politieauto die zijn weg versperde, beschadigd. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank verder mee dat verdachte tijdens de rit onder invloed was van alcohol en cannabis en door dit gevaarlijke rijgedrag niet alleen zichzelf en de betrokken politieagenten maar ook zijn zoon [minderjarige] in gevaar heeft gebracht. Verdachte heeft daarbij zijn eigen belang om niet aangehouden te worden telkens voorop gesteld. Dit alles valt verdachte bijzonder kwalijk te nemen.
Zoals reeds eerder is opgemerkt heeft de rechtbank begrip voor de onzekere situatie waarin verdachte verkeerde met betrekking tot zijn (vader)rol in het leven van zijn kinderen nu aangeefster daarin geen consistente houding aanneemt. Dit levert echter geen vrijbrief op voor verdachte om te handelen zoals hij toen heeft gedaan.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog en een psychiater. Volgens het rapport van de psychiater van 15 januari 2023 is er bij verdachte sprake van een autismespectrumstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en borderline trekken. Er is nauwelijks ziektebesef en -inzicht en verdachte staat niet open voor een behandeling. De psychiater concludeert dat de risicofactoren op gewelddadig gedrag niet hoog zijn. Het niet komen tot een omgangsregeling met de kinderen kan volgens de psychiater wel een verhoogd risico tot gevolg hebben. Zowel de psycholoog als de psychiater adviseert het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen en geen bijzondere voorwaarden in de zin van een behandeling of begeleiding aan verdachte op te leggen.
Ook de reclassering heeft in haar rapport van 22 april 2023 geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Gelet op het feit dat er geen nieuwe meldingen zijn gekomen bij Veilig Thuis of de politie en er geen andere zorgelijke signalen zijn geweest, ziet de reclassering voor nu geen zwaarwegende redenen om het contactverbod met de kinderen en aangeefster ook na de zitting voort te zetten.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 361 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte geen contactverbod met zijn kinderen opleggen. Wel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een locatieverbod voor Sint Willebrord en een contactverbod met aangeefster aan verdachte opleggen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat contact met aangeefster wel is toegestaan indien dit gaat over zaken die de kinderen van aangeefster en verdachte betreffen én het contact door een professionele, juridische tussenpersoon plaatsvindt.
Omdat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden en verdachte en aangeefster naar verwachting binnen een jaar tot een regeling moeten kunnen komen over de kinderen, zal de rechtbank de proeftijd tot een jaar beperken.
Gelet op de voorlopige oriëntatiepunten voor het rijden onder invloed van alcohol en drugs zal de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden aan verdachte opleggen. Nu de feiten al enige tijd geleden zijn gepleegd, het rijbewijs van verdachte niet is ingenomen en verdachte geen recidive heeft ten aanzien van verkeersgevaarlijk gedrag, zal de rechtbank die ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 voor feit 1.
Deze vordering is door de verdediging betwist.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de huidige onderbouwing van de vordering onduidelijkheid bestaat over het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde immateriële schade. Er wordt in de bij de vordering gevoegde stukken van de psycholoog immers slechts gesproken over ‘schokkende gebeurtenissen’ zonder deze nader te duiden. Daarnaast blijkt uit die stukken dat [minderjarige] problemen heeft doordat hij zijn vader niet ziet. De beoordeling van deze vordering vraagt dan ook om een nadere uitwisseling van standpunten. Dat levert in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De in beslag genomen personenauto is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de auto aan verdachte toebehoort terwijl de feiten met deze auto zijn begaan.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen hennep is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De hennep is bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten aangetroffen, behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 279, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-136011-22
feit 1:onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:poging tot zware mishandeling;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
parketnummer 02-167811-22
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 361 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam] , wonende te [adres 2] , met uitzondering van contact over zaken die de kinderen van aangeefster en verdachte betreffen én het contact door een professionele, juridische tussenpersoon plaatsvindt;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in Sint Willebrord;
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest dan in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten de personenauto;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten de hennep;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 mei 2023.