4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-136011-22
feit 1
Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat:
- verdachte geen gezag had over zijn zoon [minderjarige] ,
- aangeefster wel gezag had over [minderjarige] ,
- [minderjarige] ten tijde van het tenlastegelegde nog geen twaalf jaar oud was,
- [minderjarige] op 29 mei 2022 en 1 juni 2022 bij verdachte in de auto is gestapt en zij samen zijn weggereden,
- verdachte op die dagen samen met [minderjarige] de door verbalisanten omschreven route heeft gereden.
Dit is door verdachte en zijn raadsman niet betwist.
De rechtbank stelt tevens vast dat uit de verklaring van verdachte ter zitting en de verklaringen van aangeefster volgt dat aangeefster op beide ten laste gelegde dagen geen toestemming aan verdachte heeft gegeven om [minderjarige] mee te nemen en dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster het geen goed idee vond dat [minderjarige] met hem meeging.
De rechtbank overweegt daarbij dat uit het dossier volgt dat er voorafgaand aan beide dagen, te weten op 16 mei 2022, ook onenigheid is geweest tussen verdachte en aangeefster over het halen en brengen van de kinderen. Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, het incident op 16 mei 2022 en het tapgesprek van 1 juni 2022, waarin aangeefster tegen verdachte zegt dat hij het kind nu meteen terug moet komen brengen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster op dit punt geloofwaardig.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen [minderjarige] en aangeefster omdat verdachte degene is geweest die samen met [minderjarige] is weggereden.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op beide dagen het wegrijden werd voorafgegaan door ruzie of onenigheid tussen verdachte en aangeefster over het gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft begrip voor de onzekere situatie waarin verdachte destijds verkeerde over zijn (vader)rol in het leven van de kinderen door de inconsistente houding van aangeefster. Dit neemt echter niet weg dat het de beslissing van verdachte is geweest om met [minderjarige] weg te rijden terwijl het voor hem op dat moment duidelijk was dat aangeefster het daar niet mee eens was. Dat [minderjarige] op beide dagen zelf in de auto van verdachte is gestapt, maakt dit niet anders. Verdachte had er voor kunnen - en moeten - kiezen om niet weg te rijden met [minderjarige] en hem terug naar aangeefster te brengen.
Dat verdachte altijd de intentie zou hebben gehad om [minderjarige] terug te brengen, blijkt niet uit het dossier. Verdachte is beide ten laste gelegde keren met [minderjarige] weggereden tegen de wil van aangeefster en [minderjarige] is beide keren enkel door tussenkomst van de (Belgische) politie terug naar aangeefster is gebracht.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op beide dagen [minderjarige] aan het gezag heeft onttrokken.
feit 2 primair
Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat op 1 juni 2022 in Chaam tweemaal een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de auto die verdachte bestuurde en de politieauto die [verbalisant 1] bestuurde.
De eerste keer is verdachte achterop [verbalisant 1] gereden toen [verbalisant 1] afremde. De tweede keer vond de aanrijding plaats tijdens het inhalen van [verbalisant 1] door verdachte.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor vol opzet bij verdachte, in de zin van willens en wetens handelen, op de dood van [verbalisant 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] ten tijde van (een van) beide momenten.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte met die aanrijdingen bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] zou komen overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 1] zou komen te overlijden.
Over de eerste aanrijding overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier ook onvoldoende is komen vast te staan dat er een aanmerkelijk kans bestond dat [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de verklaringen in het dossier volgt niet eenduidig wat de snelheid van verdachte is geweest toen [verbalisant 1] afremde en verdachte achterop [verbalisant 1] botste. Wel volgt uit de verklaringen dat verdachte op dat moment mogelijk met geringe snelheid reed, nu [verbalisant 1] voor hem reed, afremde en verdachte in eerste instantie mee afremde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van de tweede aanrijding kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 1] als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook de snelheid waarmee op dit moment door beide voertuigen werd gereden volgt niet eenduidig uit het dossier. [verbalisant 1] heeft in zijn tweede proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat hij zijn snelheid op het moment van de aanrijding rond de 60 kilometer per uur schatte. Verdachte heeft zelf ter zitting verklaard dat hij het niet zeker weet maar dat hij dacht dat hij rond de 80 kilometer per uur reed. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van de aanrijding [verbalisant 1] aan het inhalen was en dus harder reed dan [verbalisant 1] . Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval harder reed dan 60 kilometer per uur. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, te weten een smalle weg met aan weerszijden rijen met grote bomen, was deze snelheid naar het oordeel van de rechtbank zodanig hoog dat de door verdachte uitgevoerde manoeuvre leidde tot de aanmerkelijke kans dat [verbalisant 1] door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van een dergelijke kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg
bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte boos, opgefokt en onder invloed van alcohol en cannabis was, in die toestand in de auto is gestapt en vervolgens op het laatste moment op een smalle weg met bomen aan beide kanten een politieauto heeft willen inhalen.
De rechtbank is van oordeel dat deze inhaalmanoeuvre van verdachte, mede gelet op zijn gemoedstoestand, de snelheid waarmee hij reed en de verkeerssituatie ter plaatse, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [verbalisant 1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
feit 3
Gelet op de aangifte van [verbalisant 3] en de verklaring van verdachte ter zitting dat zij elkaar hebben geraakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de politieauto opzettelijk en wederrechtelijk heeft beschadigd. De rechtbank overweegt daarbij dat zowel uit de aangifte als uit de verklaring van verdachte volgt dat de politieauto stil stond ten tijde van het feit, terwijl verdachte op dat moment een manoeuvre uitvoerde. Hij probeerde om de auto heen te rijden, waarvoor hij over de stoep moest rijden, wat impliceert dat verdachte feitelijk onvoldoende ruimte had om deze manoeuvre uit te voeren.
parketnummer 02-167811-22
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen ‘rijden onder invloed’, het rapport van Eurofins en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.