ECLI:NL:RBZWB:2023:3526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 16 juli 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen over de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ter hoogte van € 21.244,33. Op 11 augustus 2021 heeft het college een gewijzigd besluit genomen en het terugvorderingsbedrag bepaald op € 9.286,89. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres en haar vertegenwoordigers aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of het college de hoogte van de terug te vorderen bijstandsuitkering juist heeft vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit hoe zij tot dit oordeel komt. Eiseres ontving een bijstandsuitkering van 1 juli 2003 tot en met 30 april 2019. Na de erfenis van € 22.333,33 op 13 februari 2019 heeft het college haar bijstandsuitkering ingetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de terugvordering terecht was, met uitzondering van de erfbelasting die in mindering moest worden gebracht.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat het college dit besluit niet langer handhaaft. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is ongegrond, maar het college moet het griffierecht van € 49,- aan eiseres vergoeden en de proceskosten van € 11,56 betalen. De rechtbank heeft erkend dat het college te lang heeft gedaan over het nemen van het tweede besluit, maar dit was te wijten aan personeelsgebrek. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3168 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 16 juli 2021 van het college over de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ter hoogte van € 21.244,33.
Op 11 augustus 2021 heeft het college een gewijzigd besluit genomen en het terugvorderingsbedrag bepaald op € 9.286,89.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en [vertegenwoordiger vwr1] en [naam vertegenwoordiger vwr2] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de hoogte van de van eiseres terug te vorderen bijstandsuitkering juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.
Feiten.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering van 1 juli 2003 tot en met 30 april 2019. Op 4 juli 2018 is de moeder van eiseres overleden. Op 13 februari 2019 heeft eiseres een bedrag van € 22.333,33 geërfd.
Bij besluit van 17 mei 2019 heeft het college het recht op bijstand en individuele inkomenstoeslag van eiseres ingetrokken met ingang van 13 februari 2019 en beëindigd met ingang van 17 mei 2019 wegens het niet melden van de op 13 februari 2019 ontvangen erfenis. Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 november 2019 heeft het college eiseres meegedeeld dat zij als gevolg van de intrekking van haar bijstandsuitkering per 13 februari 2019 teveel bijstandsuitkering heeft ontvangen over de periode van 13 februari 2019 tot en met 30 april 2019. Daarnaast heeft het college eiseres meegedeeld dat zij in verband met achteraf verkregen middelen (erfenis) teveel bijstandsuitkering heeft ontvangen over de periode van 4 juli 2018 tot en met 12 februari 2019. De hierdoor teveel ontvangen bijstandsuitkering wordt van haar teruggevorderd tot een totaal bedrag van € 9.286,89.
Bij besluit van 19 februari 2020 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres is vervolgens in beroep gegaan bij deze rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE AWB 20/5416 PW.
In de uitspraak van 31 december 2020 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het de berekening van de hoogte van de terugvordering betreft. Het college had bij de berekening namelijk geen rekening gehouden met de door eiseres betaalde erfbelasting.
Het college heeft in vervolg hierop een nieuwe beslissing op bezwaar genomen op 16 juli 2021 (bestreden besluit I). Hangende beroep heeft het college een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen op 11 augustus 2021 (bestreden besluit II).
5.
Overwegingen.
Eiseres voert tegen bestreden besluit I aan dat zij als gevolg van door het college gemaakte fouten te laat was met haar bezwaar tegen het besluit over de intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres stelt dat zij als gevolg hiervan ook meer aan het college moet terugbetalen en zij wil dat dit wordt verrekend.
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank in haar uitspraak van 31 december 2020 al heeft geoordeeld dat de terugvordering terecht en juist is en dat het college alleen heeft vergeten de door eiseres betaalde erfbelasting in mindering te brengen op de erfenis. Het college heeft in navolging daarvan bestreden besluit I genomen. Dit besluit is, zoals eiseres terecht stelt, niet juist. Het college heeft daarom een nieuwe berekening gemaakt en deze neergelegd in het bestreden besluit II.
Nu bestreden besluit I niet langer door het college wordt gehandhaafd, is het beroep hiertegen niet-ontvankelijk.
Tegen bestreden besluit II voert eiseres aan dat zij meent recht te hebben op vergoeding van het griffierecht en de gevraagde dwangsom. Het college heeft bestreden besluit I genomen vlak voor de deadline van haar ingebrekestelling om te voorkomen dat een dwangsom verschuldigd was. Volgens eiseres was voor iedereen te begrijpen dat het besluit om de gehele erfenis van haar terug te vorderen, niet kon kloppen. Zij heeft 6 maanden moeten wachten op dat onjuiste besluit.
Eiseres heeft geen inhoudelijke gronden naar voren gebracht tegen de berekening van het terugvorderingsbedrag in bestreden besluit II. De rechtbank is niet gebleken dat de berekening van het terugvorderingsbedrag van € 9.286,89 onjuist is.
De door eiseres gevraagde vergoeding van het griffierecht is door het college toegezegd en behoeft geen bespreking meer.
Met betrekking tot de door eiseres gevraagde dwangsom overweegt de rechtbank dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien deze aan eiseres toe te kennen. Het college heeft binnen 2 weken na de ingebrekestelling van eiseres beslist. Wat eiseres heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Het college heeft ter zitting erkend dat het lang heeft geduurd voordat het bestreden besluit II is genomen. Het college heeft uitgelegd dat dit het gevolg is geweest van personeelsgebrek, maar dat de verwachting is dat dit voor de toekomst is opgelost.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
Omdat het college een gewijzigd besluit heeft genomen krijgt eiseres het griffierecht terug. Ook krijgt eiseres de door haar gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer van haar huisadres naar de zitting vergoed. De rechtbank heeft deze vastgesteld op € 11,56 (2 x
€ 5,78 enkele reis).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 11,56 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 17 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.