ECLI:NL:RBZWB:2023:3522
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en de toepassing van het Dagloonbesluit
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de berekening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd die door het UWV was vastgesteld op € 1.136,22 bruto per maand, met een dagloon van € 72,14. Eiser was van mening dat zijn uitkering te laag was vastgesteld en dat hij als starter had moeten worden aangemerkt, wat zou leiden tot een hoger dagloon.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering correct heeft vastgesteld. Eiser is op 20 mei 2019 arbeidsongeschikt geworden en heeft in de referteperiode gewerkt bij twee werkgevers, waarbij hij in totaal € 18.827,37 heeft verdiend. Het UWV heeft dit bedrag gedeeld door 261 dagloondagen, wat resulteert in het vastgestelde dagloon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om als starter/herintreder te worden aangemerkt, omdat hij in de referteperiode loon heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bepalingen van het Dagloonbesluit dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Aangezien eiser niet aan de voorwaarden voldoet en er geen bijzondere omstandigheden zijn, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.