ECLI:NL:RBZWB:2023:3511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
02-266902-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wapenbezit en drugshandel met vrijspraak voor valse bankbiljetten

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en hennep, alsook van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, het vervoeren van hennep, en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De rechtbank achtte de eerste twee feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van het derde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het wapen en de munitie al eerder dan na een mislukte wietverkoop voorhanden had en verwierp het verweer van overmacht. De verdachte had DNA op het wapen, wat zijn verhaal onaannemelijk maakte.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De beslissing berustte op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten, omdat niet kon worden aangetoond dat hij het geld wilde uitgeven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-266902-19
vonnis van de meervoudige kamer van 23 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander een vuurwapen en 12 stuks munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2: samen met een ander 514 gram hennep heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad;
feit 3:samen met een ander valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van het wapen, de munitie en de 514 gram hennep, zoals onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd. Ook feit 3 acht zij wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geld wilde uitgeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor feit 2 (het aanwezig hebben van hennep). De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Er is geen sprake van opzet op de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie. Verdachte heeft het wapen en de munitie van anderen afhandig gemaakt tijdens een net daarvoor gepleegde rip deal waarvan verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer waren en had nog niet de gelegenheid gehad om zich te ontdoen van het wapen en de munitie. Er is sprake geweest van overmacht. Om die reden dient verdachte vrijgesproken te worden. Indien de rechtbank ervan uit gaat dat het wapen van verdachte was omdat er DNA van hem op de binnenzijde van het wapen is aangetroffen, verzoekt de verdediging dit nader te laten onderzoeken.
De verdediging is ook van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3. Verdachte heeft het valse geld tijdens de hiervoor genoemde rip deal meegenomen, maar niet is bekend dat er een oogmerk was van verdachte om het geld uit te geven. Van feit 3 dient verdachte daarom eveneens vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Verdachte wordt verdacht van het aanwezig hebben van een vuurwapen en munitie. Dit aanwezig hebben wordt door verdachte niet betwist. Echter, namens verdachte is een beroep gedaan op overmacht. Verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte naar Breda heeft gereden om daar hennep te verkopen aan derden. De deal vond plaats in de auto van de kopers. Daar werd een wapen getrokken door de kopers. Verdachte heeft hen dit wapen afhandig gemaakt, is uitgestapt, heeft het wapen meegenomen en is in zijn auto weggereden. Al rijdend heeft hij dit wapen gecontroleerd en gekeken of er munitie in zat. Hij heeft het wapen vervolgens in een ruimte bij het dak van de auto gestopt en is blijven rijden tot hij werd aangehouden door de politie.
Verdachte heeft niet de kans gehad om zich van het wapen te ontdoen. Volgens de verdediging was sprake van overmacht en dient daarom vrijspraak van feit 1 te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat verdachte al rijdend het wapen zou hebben gecontroleerd en het wapen zelfs – zoals hij ter zitting heeft verklaard – uit elkaar heeft gehaald om te kijken of er munitie in zat. Bovendien is er DNA van verdachte op meerdere plaatsen op het wapen aangetroffen, namelijk op zowel de loop en binnenzijde van de slede, de patroonhouder en de ruwe bedieningsonderdelen van het vuurwapen. Dit maakt het verhaal van verdachte des te meer onaannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het wapen en de munitie al eerder dan na de mislukte wietverkoop al voorhanden had en acht dan ook het voorhanden hebben van het wapen en de munitie wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank ziet, gelet op voorgaande motivering, geen reden om nader onderzoek naar het gevonden DNA op het wapen te laten doen, zoals door de verdediging is verzocht.
Ten aanzien van de munitie heeft de rechtbank geconstateerd dat abusievelijk is ten laste gelegd dat sprake was van munitie van categorie II terwijl uit het deskundigenrapport blijkt dat sprake is van munitie van categorie III. De munitie hoort bij het wapen dat valt onder categorie III. Om die reden is er geen twijfel mogelijk over de soort munitie waarvan hier sprake was. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging en zal deze verbeteren in die zin dat zal worden opgenomen dat er sprake is van munitie van categorie III.
Feit 2:
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen voor dit feit, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3:
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij het valse geld dat onder hem is aangetroffen in voorraad heeft gehad met het oogmerk om dit als echt en onvervalst uit te geven. De rechtbank acht, op grond van de stukken, aannemelijk dat verdachte het geld heeft verkregen bij het verkopen van wiet vlak voor zijn aanhouding, waarbij zijn medeverdachte en hij betaald werden met het valse geld. Hij had het geld dus nog maar net onder zich toen hij na een achtervolging door de politie werd aangehouden met het geld. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van het in voorraad hebben, zoals ten laste is gelegd. In voorraad hebben duidt namelijk op een langere aanwezigheid dan de korte periode waarin verdachte over het geld heeft beschikt. Ook kan uit de bewijsmiddelen niet herleid worden dat verdachte het geld wilde uitgeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 november 2019 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Grand Power, type P1 Ultra, kaliber 9mm Luger
en
- voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten 12 kogelpatronen 9 x 19 mm voorhanden heeft gehad;
2.
op 8 november 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 514 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken voor feit 2 en 3 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan voorarrest passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren van ruim 500 gram wiet. Hij bestuurde de auto waarin de drugs vervoerd werd. De drugs was van zijn medeverdachte. Het was de bedoeling om de drugs in Breda te verkopen. Softdrugs zijn schadelijk voor de gezondheid van personen. Ook zorgt de handel van drugs tot allerlei vormen van criminaliteit en overlast. Verdachte heeft zich naast het vervoeren van de drugs schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn auto op de openbare weg. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich mee. Met name de combinatie van het aanwezig hebben van drugs en wapens acht de rechtbank ernstig. De rechtbank zal deze combinatie dan ook in strafverzwarende zin meewegen.
Verdachte heeft zich blijkens zijn strafblad meermalen schuldig gemaakt aan ongecontroleerd wapenbezit en heeft ook andersoortige strafbare feiten gepleegd. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank enerzijds rekening met het feit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting volgens artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een zaak dient in beginsel binnen twee jaar met een eindvonnis te zijn afgedaan na aanvang van de redelijke termijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De redelijke termijn is aangevangen op 9 november 2019, de datum van inverzekeringstelling. Een deel van de overschrijding van de redelijke termijn is te wijten aan verdachten en de raadsman omdat de zaak tweemaal is aangehouden op hun verzoek (wegens ziekte). Echter, ook op 17 oktober 2022 – de aanvankelijk geplande behandeldatum –was er al sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim elf maanden. Voorts houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat meermalen van toepassing is.
Normaliter wordt voor enkel het wapenbezit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opgelegd. Verdachte heeft naast het wapenbezit ook nog hennep in zijn bezit gehad. De rechtbank zal, rekening houdend met het voorgaande, deze gevangenisstraf enigszins matigen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met aftrek van voorarrest passend en zij zal dit dan ook opleggen. De rechtbank zal een korting op de straf van ruim twee maanden toepassen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III en munitie van categorie III;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 mei 2023.
Mrs. Hello en Hoekstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.