ECLI:NL:RBZWB:2023:3509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3690 en 22_3699
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen het plaatsen van een toelichtend tekstbordje bij het standbeeld van Petrus Donders

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-22_3690 en 22_3699, waarin eisers, een eiser en een eiseres, in beroep gingen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De bezwaren waren gericht tegen de beslissing van het college om een toelichtend tekstbordje te plaatsen bij het standbeeld van Petrus Donders in het Wilhelminapark te Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van eisers niet gericht waren tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en benadrukt dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van het griffierecht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 april 2023, waarbij de eisers aanwezig waren en mr. A.M.J. van den Biggelaar namens het college optrad. De rechtbank heeft de gronden van eisers, die stelden dat de beslissing van het college onvoldoende recht deed aan de koloniale context, niet kunnen honoreren. De rechtbank concludeert dat de bezwaren niet kunnen aantasten dat de brief van het college geen rechtshandeling is, maar een feitelijke handeling betreft. De rechtbank wijst erop dat eisers niet gehoord hoefden te worden, omdat hun bezwaren niet-ontvankelijk waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3690 en 22/3699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

[naam eiser], uit [plaatsnaam] , eiser,
tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres van 2 mei 2022 en het bezwaar van eiser van 28 april 2022 gericht tegen de beslissing van het college van 22 maart 2022 om een toelichtend tekstbordje te plaatsen bij het standbeeld van Petrus (hierna: Peerke) Donders in het Wilhelminapark te Tilburg.
1.1.
Met de besluiten van 14 juni 2022 heeft het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake is van een bezwaar tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en eiser en mr. A.M.J. van den Biggelaar namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet gericht zijn tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?
4. Eisers vinden dat de beslissing van het college om een toelichtingsbord bij het beeld van Peerke Donders te plaatsen onvoldoende recht doet aan de koloniale context. Zij vinden dat de beeldengroep - waar het beeld van Peerke Donders onderdeel van uitmaakt - racistisch is en macht uitstraalt.
4.1
Hoe voorstelbaar de gronden van eisers ook zijn, komt de rechtbank in deze zaak tot het oordeel dat deze het bestreden besluit niet kunnen aantasten. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bezwaren van eisers waren gericht tegen een beslissing van het college van 22 maart 2022, waarvan in een brief mededeling wordt gedaan aan leden van de raad. Daargelaten dat deze brief (dus) niet aan eisers was gericht, is de rechtbank met het college van oordeel dat deze brief van het college van 22 maart 2022 geen rechtshandeling is, maar een - mededeling tot het uitvoeren van - een feitelijke handeling. Meer concreet ziet deze brief namelijk op het plaatsen van een toelichtend tekstbordje bij het standbeeld van Petrus Donders, met daarbij een geknielde melaatse man uit Suriname. Deze handeling is niet gericht op het teweegbrengen van een (extern) rechtsgevolg. Het besluit tot het plaatsen van een tekstbordje is als gezegd niet gericht aan eisers en is er ook niet op gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. Omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, was hiertegen geen bezwaar mogelijk en heeft het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. [1]
4.2
Voor zover eiseres aangeeft dat het bezwaar betrekking heeft op de beeldengroep als zodanig, merkt de rechtbank op dat dit geen deel uitmaakt van de bewuste brief van 22 maart 2022, waartegen haar bezwaar gericht was. Het bezwaar tegen de beeldengroep als zodanig valt dus buiten de reikwijdte van dit geding. De stelling van eiser dat het beeld niet op een openbare plek maar in een museum terecht hoort, kan ook niet tot een ander oordeel leiden.
4.3
Eisers vinden tot slot dat zij gehoord hadden moeten worden voordat werd overgegaan tot de niet-ontvankelijkheidverklaring van hun bezwaren. Zij hebben het gevoel dat hen een mogelijkheid is onthouden om in bezwaar mondeling een toelichting te kunnen geven.
De rechtbank kan ook dat begrijpen, maar wijst erop dat in de Awb, meer in het bijzonder in artikel 7:3, de bevoegdheid is neergelegd om bezwaarmakers niet te horen als de bezwaren niet-ontvankelijk zijn. Dit laatste is hier het geval en daarom hoefden eisers niet gehoord te worden.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het college terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard en de rechtbank aan de inhoud van de beroepschriften verder niet toekomt. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.
6. Zoals de rechtbank eisers ter zitting heeft voorgehouden, kunnen zij de rechtsgang naar de burgerlijke rechter bewandelen als zij menen dat er in dit geval sprake is van onrechtmatig handelen van de gemeente.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
.het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
.het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2814 (i.h.b. r.o. 4).