ECLI:NL:RBZWB:2023:3436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
02-318511-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling na steekincident

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 november 2021 in Hoogerheide een geweldsincident heeft veroorzaakt. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot de tenlastelegging van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 9 mei 2023 heeft de officier van justitie vrijspraak van de poging tot doodslag gevorderd, maar wel bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een mes te steken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat het steken met een mes in de rug van het slachtoffer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich beroept op noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke toedracht van de aanranding niet voldoende aannemelijk was gemaakt door de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen mes, dat bij het incident is gebruikt, onttrokken wordt aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-318511-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 mei 2023. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. M. Tax, heeft zijn standpunt op zitting kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen te steken met een mes in zijn hoofd en rug.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Wel komt hij tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft meerdere malen met een mes in de rug en het hoofd van het [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) gestoken. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door deze gedragingen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 24 november 2021 in de woning van [slachtoffer] in Hoogerheide tussen verdachte en [slachtoffer] een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte eenmaal met een mes in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken. Aan verdachte is ook tenlastegelegd dat zij in het hoofd van [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van steken, maar van snijden in het hoofd en zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De vraag die moet worden beantwoord is of het handelen van verdachte, dus het steken met een mes in de rug van [slachtoffer] , gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] eenmaal met een mes heeft gestoken in zijn rug. Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes in de rug de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang met welke kracht er is gestoken, met wat voor soort mes en de plaats waar het slachtoffer in zijn rug is geraakt. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht er is gestoken. Daarbij komt dat uit de medische informatie in het dossier blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake is van een oppervlakkige steekwond in het midden van de rug. Deze wond is door de forensisch arts omschreven als een kleine steekwond die niet is gehecht en binnen één à twee weken genezen zal zijn. De rechtbank stelt vast dat het dossier voor het overige geen medische informatie bevat waaruit volgt dat het steken op de betreffende plaats in de rug (potentieel) dodelijk was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood. Zij zal verdachte daarom vrij spreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook hier is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van vol opzet daarop. Door met een mes in ongeveer het midden van de rug van [slachtoffer] te steken bestond echter naar algemene ervaringsregels wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Door met het mes in de rug te steken heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 november 2021 te Hoogerheide ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Uit het verhoor van verdachte
Verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en in raadkamer verklaard dat zij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair aangevoerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Subsidiair is aangevoerd dat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn overschreden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees of angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een beroep op noodweer vereist dat de feitelijke toedracht, zoals door verdachte naar voren gebracht, voldoende aannemelijk is geworden.
Verdachte heeft verklaard dat zij naar de woning van [slachtoffer] is gegaan omdat zij dacht dat zij in die woning een oorbel was kwijt geraakt. In de woning waren naast [slachtoffer] nog twee andere mannen aanwezig. Zij stelden voor om samen met verdachte bier te drinken. Volgens verdachte begonnen de drie mannen op een gegeven moment seksueel getinte opmerkingen te maken en werd [slachtoffer] ook handtastelijk naar haar. Omdat [slachtoffer] niet opgaf nadat verdachte hem van zich af had geduwd, ontstond er tussen hen een worsteling. Verdachte voelde zich hierdoor bedreigd. De worsteling ontstond in de slaapkamer en heeft zich op enig moment verplaatst naar de keuken. In de keuken heeft verdachte vervolgens een mes gepakt waarmee zij [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario onvoldoende steun vindt in het dossier. Zo blijkt uit het dossier niet dat er door [slachtoffer] en de twee andere mannen seksueel getinte opmerkingen zijn gemaakt. Evenmin blijkt dat de worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte is ontstaan omdat [slachtoffer] handtastelijk naar verdachte werd. Geen van de drie mannen verklaart daar immers over. Ook [getuige] verklaart daar niet over. Weliswaar verklaart [getuige] dat zij de indruk kreeg dat de drie mannen verdachte wilden verkrachten, maar zij heeft alleen de worsteling gezien die na het steekincident plaatsvond en dus niet de aanleiding daarvan of het steekincident zelf. Ook is niet duidelijk hoe de worsteling precies is gegaan, wanneer verdachte het mes heeft gepakt en hoe zij het mes heeft gebruikt. Hierover heeft verdachte niet concreet genoeg verklaard. Het door verdachte geschetste scenario is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden, zodat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is bovendien strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien weken waarvan dertien weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 24 november 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door op enig moment een mes te pakken en daarmee in de rug van [slachtoffer] te steken als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen. Met haar handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De rechtbank weegt daarbij wel mee dat het letsel bij [slachtoffer] relatief beperkt is gebleven en hij zelf geen aangifte wilde doen. Ook weegt de rechtbank mee dat niet is gebleken dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] moedwillig zwaar te mishandelen. De rechtbank kan niet vaststellen wat er precies die avond is gebeurd, maar wel dat de avond niet verlopen is zoals gepland. Verdachte is op uitnodiging van [slachtoffer] in zijn woning gebleven om samen met hem en de twee andere mannen wat te drinken. Alle vier de betrokkenen hadden die avond veel alcohol gedronken waarna er op enig moment een ruzie en een worsteling is ontstaan. Niet alleen het slachtoffer en de twee andere mannen, maar ook verdachte, had niet verwacht en niet gewild dat de avond in een ruzie zou eindigen waarbij door verdachte geweld werd gebruikt. Dit neemt echter niet weg dat verdachte [slachtoffer] op enig moment heeft gestoken met een mes, waarvoor zij een straf verdient.
De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte woont en werkt in Polen en heeft vier kinderen. Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat zij niet eerder is veroordeeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. De oriëntatiepunten indiceren voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Indien er sprake is van een poging, wordt dit in beginsel met één derde verminderd, waardoor in deze zaak kan worden uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier tot vijf maanden. Hoewel de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan omdat zij in sterke mate rekening houdt met bovenstaande omstandigheden.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij legt dan ook aan verdachte op een gevangenisstraf van veertien weken, met aftrek van het voorarrest, waarvan dertien weken voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het voorwerp en dat het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een mes (omschrijving: G2401525, zwart, merk: Victorinox).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 mei 2023.