ECLI:NL:RBZWB:2023:3435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
02-141390-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na beoordeling van bewijs en verklaringen

Op 22 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van zijn halfbroer op 15 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, maar kon niet bewijzen dat het slachtoffer gedwongen was tot deze handelingen. De officier van justitie had betoogd dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door NFI-onderzoek, voldoende bewijs bood voor de tenlastelegging. De verdediging daarentegen betwistte de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer en stelde een alternatief scenario voor.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer zorgvuldig beoordeeld. Hoewel het slachtoffer gedetailleerd en consistent verklaarde, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van geweld of bedreiging en dat de psychische druk die de officier van justitie aanvoerde niet voldoende was om te spreken van dwang.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 12.000,00 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte op nihil vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-141390-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. N.F. Hoogervorst, advocaat te Hilversum

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
15 maart 2020 zijn halfbroer [slachtoffer] heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zo ligt er de verklaring van [slachtoffer] die consistent, gedetailleerd en dus betrouwbaar is. Deze verklaring wordt ondersteund door het onderzoek van het NFI waaruit blijkt dat er sperma van verdachte is aangetroffen aan de binnenkant van de achterzijde van de onderbroek van [slachtoffer] . Tot slot kan worden vastgesteld dat er sprake was van dwang in de zin van andere feitelijkheden, zoals ten laste gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat er seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. De verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende betrouwbaar. Indien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] wel betrouwbaar acht, dan wordt deze niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarnaast heeft verdachte ook een alternatief scenario gegeven voor de
aanwezigheid van zijn sperma in de onderbroek van [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Seksuele handelingen
In deze zaak staan de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte op het punt of er seksuele handelingen tussen hen hebben plaatsgevonden lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank dient daarom allereerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te beoordelen en vervolgens te bepalen of er voor de verklaring van [slachtoffer] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] gedetailleerd en consistent heeft verklaard over zowel de omstandigheden rondom als de seksuele handelingen zelf, die verdachte heeft verricht en die hij heeft verricht bij verdachte, waardoor deze verklaring authentiek overkomt. Zij ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en acht die verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door andere op zichzelf staande bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt uit de rapportages van het NFI dat er sperma van verdachte is aangetroffen aan de binnenkant van de achterzijde van de onderbroek van [slachtoffer] . Het aantreffen van sperma op deze plek past binnen de verklaring van [slachtoffer] over anale penetratie door verdachte.
Door de verdediging is een alternatief scenario geschetst voor het aantreffen van sperma in de onderbroek. Zo zou de onderbroek niet van [slachtoffer] maar van verdachte zijn en zou verdachte zijn penis met de onderbroek hebben afgeveegd toen hij was klaargekomen bij het masturberen en de onderbroek in de wasmand hebben gegooid. [slachtoffer] zou deze onderbroek vervolgens uit de wasmand hebben gepakt en aangedaan toen hij bij verdachte thuis aan het douchen was en geen droge kleren bij zich had. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Het sperma is op een vreemde plek aangetroffen, namelijk aan de binnenkant van de achterzijde van de onderbroek van [slachtoffer] . Daarbij is het zeer ongebruikelijk dat iemand gaat douchen en vervolgens een vieze onderbroek van iemand anders uit een wasmand pakt en deze dan aantrekt. Bovendien vindt dit alternatieve scenario geen enkele steun in het dossier. Zowel [slachtoffer] als zijn moeder verklaart namelijk dat de betreffende onderbroek van [slachtoffer] zelf is. Ook verklaart [slachtoffer] dat het weliswaar klopt dat hij, op de dag dat hij was weggelopen thuis, kleren van verdachte heeft geleend omdat zijn kleding nat was geworden door de regen, maar dat hij zijn onderbroek heeft aangehouden omdat deze nog droog was. De rechtbank schuift dit alternatieve scenario dan ook als volstrekt ongeloofwaardig en niet onderbouwd terzijde. De rechtbank gaat ervan uit dat de onderbroek van [slachtoffer] is en dat daarin het sperma van verdachte is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en [slachtoffer] inderdaad seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
Verkrachting
Hoewel de rechtbank ook gelooft dat [slachtoffer] de seksuele handelingen niet wilde, is dat op zich onvoldoende voor een veroordeling voor verkrachting. Om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde verkrachting moet door de rechtbank worden beoordeeld of er sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dit houdt in dat verdachte [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid moet hebben
gedwongentot het ondergaan van de seksuele handelingen. De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld vanuit verdachte richting [slachtoffer] . De vraag resteert dan of sprake is geweest van (bedreiging met) ‘andere feitelijkheden’ waardoor verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan en plegen van de seksuele handelingen. Volgens vaste rechtspraak kan dwingen door een feitelijkheid aan de orde zijn indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten. Ook kan het zo zijn dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanig door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken.
De officier van justitie heeft voor het bewijs van het bestanddeel ‘dwingen door andere feitelijkheden’ gewezen op het feit dat verdachte de oudere halfbroer is van [slachtoffer] , in combinatie met het eerdere misbruik dat jarenlang tussen hen zou hebben plaatsgevonden, de dreiging dat verdachte dat aan hun vader zou vertellen en het agressieve gedrag van verdachte in het verleden. Volgens de officier van justitie zou door al deze factoren samen sprake zijn geweest van een zodanig mentaal overwicht van verdachte op [slachtoffer] , dat hij werd gedwongen tot het ondergaan en plegen van de seksuele handelingen.
Over het vermeende jarenlange misbruik constateert de rechtbank echter dat daar, zowel destijds als nu, geen opsporingsonderzoek naar is verricht. [slachtoffer] is hierover destijds ook niet door de (zeden)politie gehoord, waardoor dit misbruik niet door de rechtbank kan worden vastgesteld. Daarbij is [slachtoffer] , toen hij ruzie had met zijn vader, naar het huis van verdachte gegaan en heeft daar vervolgens een aantal dagen verbleven. Dit kan dan ook niet worden meegenomen in de beoordeling of er sprake was van mentaal overwicht. Voor wat betreft het feit dat verdachte de oudere halfbroer is van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat wanneer wordt gekeken naar het functioneren van beiden, zij dan constateert dat verdachte volgens de beschikbare informatie in het dossier op een lager niveau functioneert dan [slachtoffer] . Ook dit kan daarom niet worden meegenomen in de beoordeling of er sprake was van mentaal overwicht. Over het agressieve gedrag in het verleden van verdachte en de invloed die dat zou hebben gehad op [slachtoffer] voor of ten tijde van de seksuele handelingen, valt evenmin iets vanuit het huidige dossier (feitelijk) vast te stellen.
Aangezien uit het dossier geen andere vormen van ‘andere feitelijkheden’ zijn af te leiden, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang zoals bedoeld in artikel 242 Sr. De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt doordat [slachtoffer] meerdere keren heeft verklaard dat, op het moment dat hij aangaf dat verdachte moest stoppen, verdachte hieraan ook gehoor gaf.
Nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] door verdachte is gedwongen tot het ondergaan en plegen van de seksuele handelingen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.000,00.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.