ECLI:NL:RBZWB:2023:3413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
10046180 CV EXPL 22-2558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid volgens de cao Kappers

In deze zaak vordert de eiser, een werknemer in de kappersbranche, een verklaring voor recht dat ook arbeidsongeschikte werknemers recht hebben op bovenwettelijke vakantiedagen volgens de cao Kappers. De eiser is op 1 december 2016 in dienst getreden bij de gedaagde, een kappersbedrijf, en is op 1 maart 2020 arbeidsongeschikt geworden. De cao Kappers, die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst, bepaalt dat werknemers recht hebben op 25 vakantiedagen per jaar, met extra dagen afhankelijk van leeftijd en dienstjaren. De eiser stelt dat tijdens zijn arbeidsongeschiktheid bovenwettelijke vakantiedagen opgebouwd moeten worden, terwijl de gedaagde betwist dat dit het geval is. De gedaagde heeft aangeboden om een deel van de vordering te voldoen, maar de eiser wil een rechterlijke uitspraak om duidelijkheid te krijgen over de cao-bepalingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, maar heeft de vordering afgewezen omdat het geschil in wezen een collectief belang betreft dat door de vakbond CNV wordt vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en partijen aangemoedigd om tot een minnelijke oplossing te komen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10046180 \ CV EXPL 22-2558
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. van der Veen, werkzaam ten kantore van CNV Vakmensen te Utrecht,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.L. Top, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser] is op 1 december 2016 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van Haarstylist/Hairweaving specialist met een arbeidsduur van 38 uur per week.
- Op de arbeidsovereenkomst is de cao Kappers, versie 1 juli 2019 tot en met 31 januari 2020 – hierna te noemen: de cao – van toepassing verklaard.
- De cao luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
7.1.
Aantal vakantiedagen
a. Normaal aantal vakantiedagen: de werknemer met een arbeidsduur van 38 uur per week heeft recht op 25 werkdagen vakantie per kalenderjaar met behoud van inkomen. Bij een afwijkende arbeidsduur per week wordt het aantal vakantiedagen naar rato berekend.
b. Extra vakantiedagen: de volgende werknemers hebben recht op extra vakantiedagen in verband met hun leeftijd of het aantal jaren dat zij bij de werkgever in dienst zijn:
Aantal extra vakantiedagen per jaar Leeftijd of: Aantal jaren ononderbroken dienstverband
bij dezelfde werkgever
1 30 tot 40 jaar of: 5 tot 10 jaar
2 40 tot 45 jaar of: 10 tot 15 jaar
3 45 tot 50 jaar of: 15 jaar of langer
4 50 tot 55 jaar
5 55 tot 60 jaar
10 60 jaar en ouder
c.Ingangsdatum extra dagen: het onderstaande schema geeft aan hoe de ingangsdatum van de extra vakantiedagen wordt vastgesteld:
Datum verjaardag of in dienst treden Uitgangspunt voor toekenning extra dag(en)
voor of op de 15e van een kalendermaand de 1e van de maand
na de 15e van de kalendermaand de 1e van de volgende kalendermaand
7.8.
Vakantiedagen en ziekteverzuim
a. Opbouwen van extra dagen/inleveren van dagen: het aantal keren per jaar dat de werknemer zich ziek meldt, is van invloed op het aantal vakantiedagen over dat jaar. Zie artikel 8.3.
b. Opbouw tijdens ziekte: met inachtneming van de voorgaande bepaling gaat de opbouw van de wettelijke vakantiedagen volledig door tijdens arbeidsongeschiktheid. Zie artikel 8.3.
c. Verjaring: de verjaringstermijn van de wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen bedraagt 5 jaar.
8.3.
Arbeidsongeschiktheid en vakantiedagen
a. Opbouwen van extra dagen / inleveren van dagen: de werknemer die in de periode 1 januari tot 1 juli niet ziek is, heeft recht op 1 extra vakantiedag. De werknemer die in de periode 1 juli tot 1 januari niet ziek is, heeft recht op 1 extra vakantiedag.
De werknemer die zich in een kalenderjaar één maal ziek meldt, krijgt één vakantiedag minder dan normaal. Bij iedere volgende ziekmelding in dat jaar vervallen steeds twee vakantiedagen. Het aantal vakantiedagen dat vervalt, is echter nooit hoger dan het aantal ziektedagen en bedraagt maximaal vier per jaar.
Deze regeling wordt naar evenredigheid toegepast bij:
- Een parttime werknemer;
- Een dienstverband dat na de eerste werkdag van het kalenderjaar is begonnen en/of voor de laatste werkdag van dat jaar is beëindigd.
- [eiser] is op 1 maart 2020 arbeidsongeschikt worden.
- De loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] is op 18 februari 2022 geëindigd.
- Partijen zijn vervolgens in overleg getreden over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband. Daarbij is discussie ontstaan over het aantal opgebouwde bovenwettelijke verlofdagen.
- Partijen hebben in een schriftelijke vaststellingsovereenkomst vastgelegd dat het dienstverband met ingang van 19 februari 2022 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, waarbij – onder meer – is bepaald dat in ieder geval het saldo aan resterend verlof waar partijen het wel over eens waren zou worden uitbetaald bij de eindafrekening. Daarmee is de discussie over het bovenwettelijk verlof buiten de regeling gehouden.
- Ingevolge artikel 1.2 onder f van de cao kunnen indien werkgever en werknemer het niet eens kunnen worden over de interpretatie van een cao bepaling, zij schriftelijk advies vragen aan het Branche Platform Kappers (BPK).
- Partijen hebben zich middels een e-mail van 25 februari 2022 van de gemachtigde van [eiser] tot het BPK gewend. De e-mail vermeldt – voor zover van belang – het volgende:
“In het kader van het maken van de afspraken over beëindiging van het dienstverband is er een geschilpunt naar voren gekomen, waar partijen het niet over eens konden worden. Werkgeefster is in vorenstaand kader bijgestaan door een jurist van de ANKO, mevrouw [naam] (deze mail stuur ik haar ook in cc.).
Partijen twisten over de interpretatie van een cao artikel, te weten artikel 7.8 onder b. Het gaat over het onderwerp vakantiedagen tijdens ziekte, meer specifiek verschillen partijen van mening of er tijdens arbeidsongeschiktheid bovenwettelijke vakantiedagen opgebouwd worden.
Nu het niet gelukt is deze discussie in onderling overleg te beslechten, willen partijen graag een beroep doen op het Branche Platform Kappers. Artikel 1.2 van de cao bepaald dat er in een dergelijke situatie een schriftelijk advies gevraagd kan worden aan het Branche Platform Kappers. Van deze mogelijkheid willen partijen dan ook gebruik maken”.
- Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft mr. H. van den Hoeven van het BPK het volgende aan de gemachtigde van [eiser] . bericht:
“Ik leg uw vraag over artikel 7.8 onder b voor aan cao-partijen ANKO, CNV Vakmensen en FNV MOOI.
Op grond van artikel 1.2 van de Cao voor het Kappersbedrijf geeft het Brancheplatform Kappers overigens alleen schriftelijk advies als cao-partijen van mening zijn dat sprake is van een interpretatieverschil. Als volgens cao-partijen artikel 7.8 onder b wat hen betreft duidelijk is, wordt geen schriftelijk advies verstrekt. Ik zal cao-partijen dan ook de vraag voorleggen of artikel 7.8 onder b wat hen betreft duidelijk is of op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Als artikel 7.8 onder b voor meerderlei uitleg vatbaar is, ontvangt u schriftelijk advies van het Brancheplatform Kappers waarin wordt aangegeven hoe cao-partijen het artikel bedoeld hebben”.
- Op 6 april 2022 heeft mr. Van der Hoeven het volgende aan de gemachtigden van [eiser] en [gedaagde] bericht:
“Het bestuur van het Brancheform Kappers heeft uw verzoek behandeld waarin u Cao-partijen vraagt een uitspraak te doen in een interpretatiekwestie betreffende de Cao voor het Kappersbedrijf. Uw interpretatieverzoek betreft artikel 7.8 onder b Cao voor het Kappersbedrijf. U geeft aan dat partijen van mening verschillen of er tijdens arbeidsongeschiktheid bovenwettelijke vakantiedagen opgebouwd worden. De tekst van artikel 7.8 onder b luidt als volgt: Opbouw tijdens ziekte: Met inachtneming van de voorgaande bepaling gaat de opbouw van wettelijke vakantiedagen volledig door tijdens arbeidsongeschiktheid. Zie artikel 8.3.
Het bestuur van het Brancheplatform Kappers is van mening dat de tekst van artikel 7.8 onder b van de Cao voor het Kappersbedrijf duidelijk is en geen interpretatie behoeft(…) Nu de tekst van artikel 7.8 onder b duidelijk is en geen interpretatie behoeft, ontvangt u geen schriftelijk advies hoe artikel 7.8 onder b van de Cao Kappersbedrijf geïnterpreteerd moet worden(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis:
I. te verklaren voor recht dat (ook) arbeidsongeschikte werknemers op grond van de cao Kappers aanspraak maken op bovenwettelijke vakantiedagen (5 regulier plus eventuele extra vakantiedagen op basis van leeftijd of lengte dienstverband);
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 649,66 bruto in verband met opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren over 2021, vermeerderd met een bedrag van € 51,97 bruto aan vakantietoeslag;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 87,19 bruto in verband met opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren over 2022, vermeerderd met een bedrag van € 6,96 bruto aan vakantietoeslag;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder sub II en III gevorderde bedragen (50% van € 795,78 bruto), zijnde een bedrag van € 397,89 bruto;
V. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder II tot en met IV genoemde bedragen, vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot afgifte aan [eiser] van een deugdelijke bruto/netto specificatie over de onder II tot en met IV genoemde bedragen;
VII. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 179,05;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert uitbetaling van een vergoeding van opgebouwde doch niet genoten bovenwettelijke vakantiedagen over de periode van 1 januari 2021 tot en met 18 februari 2022, in welke periode [eiser] volledig arbeidsongeschikt was.
Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zowel als gekeken wordt naar de letterlijke tekst van de onderscheidenlijke artikelen in de cao, als deze in onderlinge samenhang beschouwend, moet worden geconcludeerd dat iedere werknemer, ook de arbeidsongeschikte werknemer, 25 vakantiedagen per jaar opbouwt, waarvan 5 bovenwettelijke, te vermeerderen met eventuele extra dagen voor leeftijd of lengte dienstverband.
[gedaagde] heeft het restantsaldo aan niet opgenomen wettelijke verlofuren over de periode van 1 januari 2021 tot en met 18 februari 2022 aan [eiser] uitbetaald.
[eiser] heeft over het jaar 2021 recht op 5 bovenwettelijke vakantiedagen en maakt op basis van haar leeftijd daarnaast aanspraak op 1 extra vakantiedag, hetgeen neerkomt op 45,6 uur (6 x 7,6 uur) x € 14,2470 bruto per uur te vermeerderen met 8% vakantietoeslag = € 701,63 bruto. Over de periode van 1 januari 2022 tot en met 18 februari 2022 heeft [eiser] recht op bovenwettelijke verlofuren naar rato, hetgeen neerkomt op 6,12 uur (49/365 x € 45,6 uur) te vermeerderen met 8% vakantietoeslag = € 94,15 bruto.
4.2.
[gedaagde] voert ter motivering van haar verweer het volgende aan.
Primair stelt [gedaagde] dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen. [gedaagde] stelt daartoe dat zij na het uitbrengen van de dagvaarding heeft aangeboden om het gevorderde bedrag terzake de bovenwettelijke vakantiedagen te voldoen. Daarmee heeft [eiser] geen belang meer bij het voortzetten van de procedure. Subsidiair stelt [gedaagde] dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen, nu [gedaagde] de voor haar uit de cao voortvloeiende verplichtingen correct is nagekomen. Blijkens artikel 7.8 sub b van de cao worden tijdens arbeidsongeschiktheid alleen wettelijke vakantiedagen opgebouwd. Deze regeling heeft [gedaagde] gerespecteerd.
4.3.
De kantonrechter zal allereerst ingaan op het meest verstrekkende verweer dat [eiser] geen belang (meer) heeft bij haar vorderingen.
4.4.
[eiser] vordert te verklaren voor recht dat (ook) arbeidsongeschikte werknemers op grond van de cao Kappers aanspraak maken op bovenwettelijke vakantiedagen (5 regulier plus eventuele extra vakantiedagen op basis van leeftijd of lengte dienstverband). [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] . na het uitbrengen van de dagvaarding heeft aangeboden om de vordering betreffende de bovenwettelijke vakantiedagen te voldoen.
[eiser] stelt dat zij, ondanks dat is aangeboden om de bovenwettelijke vakantiedagen te voldoen, wel degelijk belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht omdat niet alleen zij, maar alle werknemers die werkzaam zijn in de kappersbranche belang hebben bij duidelijkheid en een (openbare) rechterlijke uitspraak.
4.5.
Uit de hiervoor weergegeven stellingen van [eiser] volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat onderhavige procedure voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht feitelijk is opgestart met het doel om een oordeel te krijgen van de rechter over de uitleg van de cao bepalingen, in de vorm van een verklaring van recht. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, is zowel het verkrijgen van een verklaring voor recht als een (openbare) uitspraak in het belang van CNV. Zij zien beide immers op het collectieve belang van werknemers die werkzaam zijn in de kappersbranche. Dat belang vertegenwoordigt CNV en niet [eiser] . Het betreft in wezen een geschil tussen de CNV en de kappersbranche en niet tussen [eiser] en [gedaagde] .
Op grond van het voorgaande zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
4.6.
Ten aanzien van het onder II van het petitum gevorderde bedrag overweegt de kantonrechter dat vaststaat dat [gedaagde] heeft aangeboden om dit bedrag te voldoen. Gesteld noch gebleken is echter dat het gevorderde bedrag ook daadwerkelijk door [gedaagde] is betaald, zodat de kantonrechter over deze vordering en de nevenvorderingen dient te oordelen. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht is overwogen en het feit dat bij [gedaagde] de bereidheid bestaat om de hoofdsom te betalen, geeft de kantonrechter – alvorens op de resterende vorderingen te beslissen – partijen in overweging om met elkaar in overleg te treden over een minnelijke oplossing van hun geschil.
4.7.
De kantonrechter zal de zaak naar de hierna te vermelden terechtzitting verwijzen, alwaar partijen zich kunnen uitlaten over de voortgang van de procedure. Indien partijen tot een regeling zijn gekomen, verzoekt de kantonrechter partijen om, indien zij hun regeling vastgelegd wensen te zien in een vonnis, dit aan de kantonrechter kenbaar te maken.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de terechtzitting van
woensdag 14 juni 2023 te 09.00 uur, voor het nemen van een akte na tussenvonnis door partijen zoals bedoeld in overweging sub 4.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.