ECLI:NL:RBZWB:2023:3411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
02-283802-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens aanranding door gebrek aan steunbewijs voor verklaring van aangeefster

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding van de aangeefster in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie meende dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, gesteund door de verklaringen van getuigen. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen voldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegen elkaar afgewogen. De aangeefster had gedetailleerd en consistent verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte zou hebben verricht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet als zelfstandig bewijs konden dienen, omdat deze voornamelijk gebaseerd waren op wat de aangeefster had verteld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster, waardoor niet wettig kon worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van aanranding. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. K. Verschueren als voorzitter, en de rechters mr. D. van Kralingen en mr. S.W.M. Speekenbrink, in aanwezigheid van griffier mr. A.C.L.J. Luijten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-283802-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. C.A. Pietsch, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019 [aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van [aangeefster] (verder: [aangeefster] ) is betrouwbaar en wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Dat steunbewijs bestaat uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent het tenlastegelegde feit en het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaring van [aangeefster] . Er wordt dus niet voldaan aan het bewijsminimum.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In de onderhavige zaak staan de verklaringen van [aangeefster] en verdachte tegenover elkaar. De rechtbank dient daarom de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] te beoordelen en vervolgens te bepalen of voor de verklaring van [aangeefster] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte zou hebben verricht, bestaande onder andere uit dat verdachte twee aparte keren, terwijl [aangeefster] op een werkbank zat, haar benen uit elkaar heeft geduwd, tegen haar aan is gaan staan en over haar benen heeft gewreven. [aangeefster] maakt de gestelde handelingen niet groter of erger naarmate de tijd verstrijkt. Hierdoor komt deze verklaring authentiek over op de rechtbank. Zij ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van [aangeefster] te twijfelen en acht die verklaring geloofwaardig en betrouwbaar.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verklaring van [aangeefster] in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel in het dossier. Het dossier bevat twee getuigenverklaringen die als zelfstandig bewijsmiddel zouden kunnen worden aangemerkt, namelijk van [getuige 1] en [getuige 2] .
Voor wat betreft de verklaring van [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat zij verklaart over wat zij van [aangeefster] heeft gehoord. De bron van informatie van deze getuige is dus [aangeefster] zelf geweest waardoor er geen sprake is van een zelfstandig bewijsmiddel. Weliswaar verklaart [getuige 1] ook over de emotionele reactie van [aangeefster] die [getuige 1] waarnam toen [aangeefster] over het incident op de werkbank aan haar vertelde, maar deze waarneming is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om als steunbewijs te dienen voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Het ging namelijk niet om een emotionele reactie direct na het voorval, maar om een reactie van een paar dagen later. Verder wordt door [getuige 1] ook niet verklaard over de andere keer dat verdachte bij [aangeefster] , toen zij op de werkbank zat, ontuchtige handelingen zou hebben verricht. Deze verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als steunbewijs voor de verklaring van [aangeefster] dienen.
Ook de verklaring van [getuige 2] kan naar het oordeel van de rechtbank niet als steunbewijs dienen. [getuige 2] verklaart namelijk ook alleen over dat wat hij van [aangeefster] heeft gehoord waardoor er geen sprake is van een zelfstandig bewijsmiddel. Weliswaar verklaart hij dat hij zag dat verdachte schuldig keek toen hij verdachte destijds aansprak op hetgeen wat [aangeefster] erover had verteld, maar dit betreft een subjectieve interpretatie van zijn blik en kan daarom niet als objectief bewijs dienen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van [aangeefster] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier, zodat niet wettig kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 mei 2023.