Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding van de aangeefster in de periode van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie meende dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, gesteund door de verklaringen van getuigen. De verdediging daarentegen pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen voldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegen elkaar afgewogen. De aangeefster had gedetailleerd en consistent verklaard over de ontuchtige handelingen die de verdachte zou hebben verricht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet als zelfstandig bewijs konden dienen, omdat deze voornamelijk gebaseerd waren op wat de aangeefster had verteld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster, waardoor niet wettig kon worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van aanranding. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. K. Verschueren als voorzitter, en de rechters mr. D. van Kralingen en mr. S.W.M. Speekenbrink, in aanwezigheid van griffier mr. A.C.L.J. Luijten.