ECLI:NL:RBZWB:2023:3390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
02/213797-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met dodelijke afloop en letsel

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 21 juni 2021 te Biezenmortel. De verdachte, bestuurder van een voertuig met een paardentrailer, heeft geen voorrang verleend op een kruispunt, wat resulteerde in een aanrijding waarbij [slachtoffer 1] om het leven kwam en [slachtoffer 2] letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank volgde deze eis en legde ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand op voor feit 2, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn respectabele leeftijd en het feit dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de nabestaanden, die gebruik maakten van hun spreekrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/213797-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboorte dag] 1956 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Door nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] is gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] is komen te overlijden en
[slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen danwel gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft geen voorrang verleend, waardoor een verkeersongeval is ontstaan waarbij [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen. De officier van justitie gaat uit van de eerste verklaring van verdachte ter plaatse, waarbij hij heeft verklaard dat hij beide auto’s niet heeft gezien. Verdachte had deze twee voertuigen op de overzichtelijke kruising wel kunnen zien. Hij heeft zich er totaal niet van vergewist of hij veilig de weg kon oversteken. Het betreft niet slechts één moment van onoplettendheid. Nu het verlenen van voorrang een van de belangrijkste verkeersregels is en verdachte zich er totaal niet van heeft vergewist of de weg vrij was, heeft verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer 1] schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De mate van schuld kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Gelet op het relatief beperkte letsel van [slachtoffer 2] kan ten aanzien van haar geen bewezenverklaring volgen voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Wel kan een bewezenverklaring volgen voor het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder feit 1 en 2 primair tenlastegelegde, omdat schuld in de zin van artikel 6 WVW niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte is gestopt voor het verkeersbord en de haaientanden, heeft daarop naar links en rechts gekeken maar de auto van [slachtoffer 1] niet gezien. Daarna is hij rustig opgetrokken en heeft hij de auto langzaam over de haaientanden laten rollen. Het enkele geen voorrang verlenen aan de auto van [slachtoffer 1] maakt niet dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Er is sprake geweest van momentane onoplettendheid. Ter plaatse is al jaren sprake van een bovengemiddeld aantal verkeersongevallen, waardoor de kans op een ongeval groter is. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder feit 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 21 juni 2021 op het kruispunt van de Brabantsehoek en de Gommelsestraat te Biezenmortel een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij drie auto’s betrokken waren. Verdachte reed met zijn Mercedes ( [kenteken 1] ) met daarachter een paardentrailer ( [kenteken 2] ) over de Gommelsestraat. [slachtoffer 1] reed met haar Opel ( [kenteken 3] ) over de Brabantsehoek in de richting van Udenhout. In tegengestelde richting reed [slachtoffer 2] met haar Chevrolet ( [kenteken 4] ) over de Brabantsehoek in de richting van het Hazenpad. Gelet op de haaientanden en het bord B6 dat op de weg stond, had verdachte voorrang moeten verlenen. Verdachte wist dit ook omdat hij de haaientanden en het bord had gezien. Op de kruising heeft verdachte met zijn Mercedes de van links komende Opel geraakt, waardoor de Opel op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Hierna is de Chevrolet frontaal met de Opel in botsing gekomen. Als gevolg hiervan is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen.
Artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid of onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat van een automobilist in het algemeen en wat gemiddeld genomen van een automobilist mag worden verwacht. Hierbij geldt in het algemeen dat één moment van tijdelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid in het verkeer nog geen schuld hoeft op te leveren in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast is van belang dat uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, niet kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Voorts dient er een causaal verband te worden vastgesteld tussen de aan verdachte verweten gedraging en het verkeersongeval.
Beoordeling
Op het moment dat verdachte het kruispunt van de Brabantsehoek en de Gommelsestraat naderde heeft hij gezien dat haaientanden en het bord B6 op de weg stonden. Hij wist dus dat hij een voorrangsweg wilde gaan oversteken en moest zich op dat moment ervan vergewissen dat de weg vrij was. De rechtbank stelt vast dat het een overzichtelijke kruising betreft, waarbij het zicht niet werd belemmerd door obstakels en dat geen sprake was van tijdelijke omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de toedracht van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij de Chevrolet eerst voor heeft laten gaan, niet kan kloppen. Als het zo zou zijn gegaan, dan had de Chevrolet immers nooit frontaal op de Opel kunnen botsen. Later heeft verdachte verklaard dat hij zijn auto stil heeft gezet, vervolgens naar links en naar rechts heeft gekeken en daarna de auto heeft laten rollen en het kruispunt is opgereden voordat de Chevrolet was gepasseerd, omdat hij achter de Chevrolet langs wilde rijden. Ook die verklaring past niet bij hetgeen verdachte direct na het ongeluk heeft gezegd. Immers hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte kort na het incident zou hebben gezegd dat hij beide voertuigen niet had gezien. Daar komt bij dat is gebleken dat verdachte met een snelheid van ongeveer 28 kilometer per uur reed op het moment van de aanrijding met de Opel, wat niet rijmt met het vanuit stilstand ‘laten rollen’ van de auto.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, gezien zijn snelheid ten tijde van de aanrijding kennelijk zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was met een behoorlijke snelheid het kruispunt van de Brabantsehoek en de Gommelsestraat moet zijn opgereden en hierbij geen voorrang heeft verleend aan de voor hem van links komende Opel, wat hij gelet op de geldende verkeersregels wel had moeten doen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het verlenen van voorrang een van de belangrijkste verkeersregels is voor het waarborgen van de verkeersveiligheid. Doordat verdachte geen voorrang heeft verleend is hij in botsing gekomen met de Opel van [slachtoffer 1] die vervolgens op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, waardoor een frontale botsing met de Chrevrolet van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. De door de raadsman geschetste ‘gevaarlijkheid’ van de kruising waar in de overgelegde krantenberichten over wordt geschreven heeft bij dit incident in het geheel geen rol gespeeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn rijgedrag veel risico heeft genomen en de rechtbank kwalificeert dit rijgedrag dan ook als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van [slachtoffer 1] sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bij [slachtoffer 2] is niet gebleken dat zij door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of een langdurige verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit. De gedragingen van verdachte hebben wel geleid tot een verkeersongeval waarbij [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte gevaar hebben veroorzaakt op de weg in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 21 juni 2021 te Biezenmortel, als bestuurder van een voertuig (personenauto) met daarachter een paardentrailer, daarmee rijdende over de weg, de Gommelsestraat op de kruising met de Brabantsehoek, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- geen gevolg gegeven aan verkeerstekens (verkeersbord B6 en haaientanden) en
- geen voorrang verleend aan de bestuurder van een personenauto met [kenteken 3] , waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen met die personenauto en waardoor (vervolgens) die personenauto in botsing is gekomen met de personenauto met [kenteken 4] , door welk verkeersongeval [slachtoffer 1] is overleden;
2 subsidiair
op 21 juni 2021 te Biezenmortel, als bestuurder van een voertuig (personenauto) met daarachter een paardentrailer, daarmee rijdende op de weg, de Gommelsestraat op de kruising met de Brabantsehoek, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte
- geen gevolg gegeven aan verkeerstekens (verkeersbord B6 en haaientanden) en
- geen voorrang verleend aan de bestuurder van een personenauto met [kenteken 3] , waardoor hij, verdachte, in botsing is gekomen met die personenauto en waardoor (vervolgens) die personenauto in botsing is gekomen met de personenauto met [kenteken 4] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor feit 1 aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voor feit 2 vordert hij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de oplegging van een straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een respectabele leeftijd heeft bereikt, maar nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast is sprake van een relatief oud feit. Verdachte is ook na dit feit niet met politie of justitie in aanraking gekomen. De oplegging van een onvoorwaardelijke rijontzetting is thans niet meer passend. Bij het opleggen van een voorwaardelijke rijontzegging dient te worden volstaan met een proeftijd van 1 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 21 juni 2021 als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en heeft hierdoor een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] heeft lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte is te lichtzinnig omgegaan met de geldende verkeersregels. Hiermee heeft hij de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht, wat zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt in een verkeersongeval.
Door de nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , dochters van [slachtoffer 1] , is gebruik gemaakt van het spreekrecht. Zij hebben op indringende wijze kenbaar gemaakt wat voor enorme impact het overlijden van hun moeder nog steeds heeft en hoe erg zij haar missen.
Ter zitting is gebleken dat verdachte zich zeer goed bewust is van de ernstige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Verdachte heeft getracht in contact te komen met [slachtoffer 2] en de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Met [slachtoffer 2] is verdachte in gesprek gegaan en met betrekking tot de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft verdachte gerespecteerd dat zij geen contact wilden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer is komen te overlijden en sprake is van aanmerkelijke schuld, een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar als uitgangspunt geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de verkeersfout en het verkeersgedrag van verdachte binnen de bandbreedte van aanmerkelijke schuld, een lichtere variant betreft.
Daarmee rekening houdend en gelet op het tijdsverloop en de persoon van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en daarmee een passende straf is.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte voor feit 1 een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar opleggen. Voor feit 2 zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar opleggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eendaadse samenloop.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
feit 2 subsidiair:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straffen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2023.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.