ECLI:NL:RBZWB:2023:3387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag jachtakte en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de minister van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een jachtakte voor de periode van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021, welke door de minister op 30 november 2020 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de uitkomst van een e-screener onderzoek. Na een administratief beroep, dat door de minister op 17 augustus 2021 ongegrond werd verklaard, heeft de verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 maart 2023 was de verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Op 12 april 2023 heeft de verzoeker de rechtbank geïnformeerd dat hij inmiddels een jachtakte had verkregen en dat hij het beroep introk, met het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister gaf aan dat zij van mening was dat het bestreden besluit niet onrechtmatig was, maar dat zij bereid was de proceskosten te vergoeden gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de minister niet terugkwam op haar eerdere besluit, de verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.868,- en heeft bepaald dat de minister ook het griffierecht van € 181,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4121 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga).

Procesverloop

1. In het besluit van 30 november 2020 (primair besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker voor een jachtakte voor het tijdvak van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021 afgewezen. Daarbij heeft de minister zich gebaseerd op de uitkomst van het e-screener onderzoek dat verzoeker heeft gemaakt.
1.1
In het besluit van 17 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het administratief beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
1.2
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023. Verzoeker was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
1.4
Op 12 april 2023 heeft verzoeker de rechtbank meegedeeld dat hij een jachtakte heeft gekregen en dat hij het beroep intrekt met het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.5
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
1.6
De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat zij van mening blijft dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, maar dat zij gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak wel bereid is de gemaakte proceskosten aan verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2.1
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2.2
De rechtbank overweegt dat verzoeker op 12 april 2023 weer in het bezit is gesteld van een jachtakte. Dit is gebeurd op basis van een nieuw onderzoek. De minister is echter niet teruggekomen van haar eerdere besluit tot weigering van de jachtakte over het tijdvak van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021. Van tegemoetkomen is daarom strikt genomen geen sprake. De rechtbank zal het verzoek om proceskostenveroordeling echter toch toewijzen, gelet op het procesverloop en het standpunt van de minister ten aanzien van dit verzoek.
2.3
De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het administratief beroepschrift met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
2.4
De rechtbank bepaalt verder dat de minister ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.868,-;
- bepaalt dat de minister het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 16 mei 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.