ECLI:NL:RBZWB:2023:3379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4527
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de Algemene Nabestaandenwet na bezwaar tegen besluit Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) ontving, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had in een besluit van 16 februari 2021 vastgesteld dat eiseres vanaf 1 maart 2021 geen aanspraak meer maakte op deze uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 24 september 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Svb was vertegenwoordigd door een gemachtigde. In een tussenuitspraak van 30 november 2022 oordeelde de rechtbank dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. De Svb kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak overhandigde de Svb op 12 januari 2023 een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV.

De rechtbank concludeerde echter dat de Svb het geconstateerde gebrek niet had hersteld. De rapportage van de verzekeringsarts bood onvoldoende duidelijkheid over de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de peildatum. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. De Svb werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.092,50 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4527

uitspraak van 16 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 16 februari 2021 (het primaire besluit) heeft de Svb gesteld dat eiseres vanaf 1 maart 2021 geen aanspraak meer maakt op een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW).
In het besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 30 november 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De Svb is vervolgens in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De Svb heeft in reactie op de tussenuitspraak op 12 januari 2023 een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV van 12 december 2022 overgelegd. Op 1 maart 2023 heeft eiseres hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 7 april 2023 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] in zijn rapportage van 7 juli 2021 onder ‘Heroverweging’ overweegt dat eiseres op de peildatum (28 februari 2021) arbeidsongeschikt is en dat dit nog minimaal drie maanden zal voortduren. In de conclusie herhaalt hij dit. Het rapport is daarmee niet concludent, aangezien dit niet volgt uit de rest van de analyse van de verzekeringsarts b&b en de FML van 6 juli 2021 met geldigheidsdatum vanaf 5 januari 2021. De Svb kon niet volstaan met de ter zitting gegeven toelichting. De rechtbank heeft de Svb daarom in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door de verzekeringsarts b&b van het UWV te vragen om een reactie waarin uitgelegd wordt hoe de overweging, dat eiseres op de peildatum arbeidsongeschikt is en dat dit nog minimaal drie maanden zal voortduren, opgevat moet worden.
3. In reactie op de tussenuitspraak heeft de Svb een rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] van het UWV van 12 december 2022 overgelegd. Hierin stelt zij dat de grondslag voor de beperkingen van eiseres ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en de werktijden op de peildatum wordt gevormd door de psychische klachten (angst- en paniekstoornis) en het oxazepamgebruik in verband met deze klachten. Daarnaast zijn er op de peildatum beperkingen ten aanzien van de fysieke omgevingseisen wegens astma/hyperventilatieklachten. Er is al lange tijd sprake van de genoemde klachten en het oxazepamgebruik. De verwachting was dat dit niet binnen drie maanden na de peildatum dusdanig zou verbeteren/verslechteren dat dit zou leiden tot een andere belastbaarheid dan weergegeven in de FML van 20 januari 2021. De FML van 20 januari 2021 is dus nog minimaal drie maanden na de peildatum geldig, aldus verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] .
4. Eiseres voert aan dat deze aanvullende motivering van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] niet overtuigt. In de rapportage van 7 juli 2021 heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] immers gesteld dat de beperkingen op de peildatum anders zijn dan weergegeven in de FML van 20 januari 2021, zodat niet gesteld kan worden dat die FML nog minimaal drie maanden geldig was. De motivering past ook niet bij eerdere vaststellingen en conclusies van [naam verzekeringsarts b&b 1] .
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb met het overleggen van de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit niet hersteld. Zij legt in het rapport niet op voldoende begrijpelijke wijze uit wat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft bedoeld met zijn overweging in het rapport van 7 juli 2021 dat eiseres op de peildatum arbeidsongeschikt is en dat dit nog drie maanden zal voortduren. [naam verzekeringsarts b&b 2] gaat niet in op deze overweging van [naam verzekeringsarts b&b 1] , maar geeft een eigen visie op de zaak. Voor zover [naam verzekeringsarts b&b 2] heeft bedoeld de uitleg te geven dat eiseres op de peildatum arbeidsbeperkingen heeft die nog drie maanden voortduren, is ook die conclusie niet concludent met de rapportage van [naam verzekeringsarts b&b 1] . [naam verzekeringsarts b&b 2] overweegt immers dat de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML van 20 januari 2021 nog minimaal drie maanden na de peildatum geldig is, terwijl [naam verzekeringsarts b&b 1] aanleiding heeft gezien deze beperkingen anders vast te stellen in de FML van 6 juli 2021 met geldigheidsdatum vanaf 5 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu de Svb het gebrek niet heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het UWV opnieuw zal moeten beoordelen of eiseres op de peildatum arbeidsongeschikt was. De Svb zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
8. De rechtbank zal de Svb veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 16 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.