In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) ontving, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had in een besluit van 16 februari 2021 vastgesteld dat eiseres vanaf 1 maart 2021 geen aanspraak meer maakte op deze uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 24 september 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Svb was vertegenwoordigd door een gemachtigde. In een tussenuitspraak van 30 november 2022 oordeelde de rechtbank dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit. De Svb kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak overhandigde de Svb op 12 januari 2023 een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV.
De rechtbank concludeerde echter dat de Svb het geconstateerde gebrek niet had hersteld. De rapportage van de verzekeringsarts bood onvoldoende duidelijkheid over de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de peildatum. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. De Svb werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 2.092,50 werden vastgesteld.