4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/007920-22
Feiten 1 en 2
Verdachte heeft bij de politie bekend dat er tussen hem en [slachtoffer] in de periode van 29 november 2020 tot en met 30 november 2021 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Deze seksuele handelingen bestonden eruit dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren bij haar blote borsten heeft gepakt, aan haar borsten heeft gevoeld en aan haar billen heeft gezeten. Ook heeft verdachte meerdere keren aan haar vagina gezeten. Voorts heeft [slachtoffer] een kus op zijn penis gegeven en heeft verdachte een kus op haar vagina gegeven. Toen [slachtoffer] een kus op zijn penis gaf, hield verdachte zijn penis vast. Deze feiten kunnen op grond van deze verklaring en de verklaring van [slachtoffer] worden vastgesteld. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring bijgesteld in de zin dat de handelingen minder vaak hebben plaatsgevonden. De rechtbank houdt verdachte echter aan zijn bij de politie afgelegde verklaring. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de opa van [slachtoffer] is en dat zij aan zijn zorg was toevertrouwd. [slachtoffer] was destijds 12 en 13 jaar oud. Zij bevond zich in een kwetsbare positie omdat zij bij haar opa en oma woonde en bang was dat zij uit huis zou worden geplaatst als zij over deze feiten zou praten.
Verdachte heeft de overige tenlastegelegde seksuele handelingen ontkend. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er ook voor deze handelingen voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Bewijsminimum
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Dat leidt in de regel en ook in deze zaak tot de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Verklaring [slachtoffer]
heeft tijdens het studioverhoor op diverse punten – los van bovengenoemde seksuele handelingen – anders verklaard dan verdachte. Zij heeft wezenlijk anders verklaard als het gaat om de vraag wie het initiatief heeft genomen tot de handelingen en ook heeft zij verklaard dat het seksueel misbruik veel vaker en langer heeft plaatsgevonden dan verdachte heeft verklaard. Voorts zijn de seksuele handelingen volgens [slachtoffer] verder gegaan dan de handelingen waarover verdachte heeft verklaard. Over het incident van 30 november 2021, dat de aanleiding is geweest voor de melding van seksueel misbruik bij de politie, heeft [slachtoffer] verklaard dat ze in de keuken zat te eten toen verdachte voor haar ging staan en vroeg om hem te pijpen terwijl. hij met zijn eigen penis aan het “spelen” was. Toen de oma van [slachtoffer] binnen kwam deed verdachte zijn broek over zijn penis en zei hij dat hij een plasticje moest weggooien.
Over het voelen aan haar vagina heeft [slachtoffer] verklaard dat het over haar kleren heen gebeurde, maar daarna ook onder haar kleren. Voorts heeft zij verklaard dat een paar maanden geleden (toen oma ziek was) verdachte wilde dat zij bij hem op bed kwam liggen en toen is hij ook verder gegaan. Verdachte had zich uitgekleed en ging vervolgens aan haar vagina voelen. Hij ging dan met zijn vinger erin en ging dan op en neer. Hij deed dit met zijn rechterhand terwijl hij met zijn linkerhand met zijn penis speelde. Hierna vroeg verdachte [slachtoffer] hem te pijpen wat zij ook deed. Ook heeft hij geprobeerd om zijn penis in haar vagina te douwen. Toen ze zei dat dat deed pijn deed, zei verdachte: “het is maar een klein stukje, bijt er maar doorheen”. Volgens [slachtoffer] zou dit wel tien keer of vaker zijn gebeurd. Altijd met een stukje van zijn penis, omdat zij dan aangaf dat hij moest stoppen, omdat het pijn deed.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij seksuele handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] zoals hierboven genoemd, te weten het betasten van borsten, billen en vagina, en (laten) kussen van vagina en penis. Hij heeft ter zitting het binnendringen ontkend. Wel heeft verdachte bij de politie bekend dat hij met het topje van zijn pink in haar vagina is geweest. Tijdens de zitting ontkent verdachte echter stellig dat hij met een vinger in haar vagina is geweest. Het is niet juist wat hij bij de politie heeft verklaard. Hij heeft alleen haar vagina aangeraakt. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van verdachte bij de politie op dit punt. Verdachte heeft, in aanwezigheid van zijn advocaat, bij de politie een uitgebreide verklaring afgelegd. Bovendien blijkt uit de verklaring van [ex-vrouw verdachte] dat verdachte tegen haar eveneens heeft verklaard dat hij maar een klein stukje met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] is geweest.
Verklaring [ex-vrouw verdachte]
Over het incident van 30 november 2021 heeft [ex-vrouw verdachte] verklaard dat zij, toen zij de trap afgelopen kwam, zag dat verdachte in de keuken voor een stoel stond waarop [slachtoffer] zat. Verdachte stond in een hele rare houding. Het was net alsof hij stond te plassen. Toen zij vroeg wat er gebeurde, zag ze dat verdachte schrok en gaf hij aan dat hij een plasticje wilde weggooien. [ex-vrouw verdachte] zag toen een puntje in zijn joggingbroek zitten waarvan zij dacht dat dit zijn penis was.
Verklaring [kleinzoon verdachte]
heeft verklaard dat hij op enig moment ’s nachts op de Playstation mocht van verdachte. Toen hij aan verdachte ging vertellen dat hij ging slapen zag hij – toen hij de deur van de slaapkamer van opa en oma open deed – [slachtoffer] naakt op bed liggen. Opa stond er naakt bij. [slachtoffer] lag met haar benen wijd, niet helemaal omhoog, maar halverwege. Ze lag met haar billen op het randje van het bed en haar benen staken er voorbij. Verdachte stond er ongeveer een halve meter vandaan met zijn gezicht naar [slachtoffer] toe. [kleinzoon verdachte] dacht dat ze seks hadden, omdat hij niet wist wat het anders zou kunnen zijn.
Conclusie bewijsminimum
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee aan het bewijsminimum voldaan. De verklaring van [slachtoffer] vindt op specifieke punten steun in ander bewijsmateriaal, te weten de verklaring van verdachte zelf en de verklaring van [ex-vrouw verdachte] en [kleinzoon verdachte] . De verklaring van [slachtoffer] staat dus niet op zichzelf, maar is als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in het bijzonder [kleinzoon verdachte] zeer gedetailleerd heeft verklaard en het er nooit met [slachtoffer] over heeft gehad. Hij hoopte dat hetgeen hij gezien had niet juist was, maar toen hij het verhaal van [ex-vrouw verdachte] hoorde wist hij dat dit niet het geval was. Verdachte bevestigt dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting geen steun biedt aan het bestanddeel binnendringen doet daaraan niet af, aangezien niet vereist is dat voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig is. Daarbij komt dat de rechtbank – zoals hierboven reeds is overwogen – verdachte houdt aan zijn verklaring bij de politie dat hij met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] is geweest. Dat dit per ongeluk is gegaan, zodat verdachte bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De door [slachtoffer] afgelegde verklaring vindt op meerdere onderdelen steun in de verklaringen van verdachte, [kleinzoon verdachte] en [ex-vrouw verdachte] , hetgeen bijdraagt aan de betrouwbaarheid. Verder is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] zeer gedetailleerd en authentiek is. Ze schetst geen eenzijdig negatief beeld van verdachte, maar geeft ook aan dat het gezellig was bij opa en oma. Wat ook bijdraagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring is dat zij verklaart dat zij bepaalde seksuele handelingen fijn vond en dat zij soms vlinders voelde in haar buik. [slachtoffer] geeft ook aan dat er op bepaalde momenten dingen niet zijn gebeurd. Zo heeft zij verklaard dat verdachte stopte als het pijn deed bij haar en over het moment van betrapping door oma heeft ze verklaard dat ze verdachte moest pijpen, maar dat het nog niet was gebeurd.
De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. De rechtbank zal bij haar oordeel dan ook uitgaan van de seksuele handelingen zoals deze door [slachtoffer] zijn beschreven. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat verdachte zowel met zijn geslachtsdeel als met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] is geweest. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet exact vaststellen hoe vaak de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar wel dat het binnendringen en de overige seksuele handelingen meerdere keren hebben plaatsgevonden.
Conclusie feit 1 en 2
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Parketnummer 02/018052-22
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte op 11 januari 2022 een huisverbod is opgelegd, zoals dit is opgenomen in het procesdossier en is uitgereikt en dat verdachte derhalve vanaf deze datum gehouden was hieraan gehoor te geven.
Verdachte stelt dat hij in de veronderstelling was enkel geen contact te mogen hebben met [slachtoffer] . Dat hij ook geen contact mocht hebben met [ex-vrouw verdachte] en [kleinzoon verdachte] was hem niet bekend. De rechtbank stelt vast dat uit het huisverbod duidelijk blijkt dat verdachte naast [slachtoffer] ook geen contact mocht hebben met [ex-vrouw verdachte] en de [kleinzoon verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij [ex-vrouw verdachte] met haar moeder op 14 januari 2022 op straat is tegengekomen. Hij heeft [ex-vrouw verdachte] aangesproken met de vraag wanneer hij de spullen uit de schuur kon halen. Verdachte heeft geroepen dat hij nog steeds boos was. Voorts heeft verdachte verklaard [ex-vrouw verdachte] te hebben gebeld en haar ook te hebben gesproken. Hij heeft dit meerdere keren gedaan.
Hiermee heeft verdachte zich in de periode van 14 januari en 15 januari 2022 schuldig gemaakt aan overtreding van het huisverbod. De stelling van verdachte dat hij niet wist dat hij (ook) geen contact met [ex-vrouw verdachte] mocht hebben, doet hier niet aan af. Het huisverbod was aan hem uitgereikt en daarin had hij kunnen en moeten lezen dat dat ook inhield dat hij geen contact met [ex-vrouw verdachte] mocht hebben.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich op de tenlastegelegde datum heeft opgehouden in de [adres 1] . Uit de verklaring van [ex-vrouw verdachte] blijkt niet dat verdachte in de [adres 1] stond toen hij haar aansprak en ook overigens heeft de rechtbank dit niet vast kunnen stellen. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte vrijgesproken te worden.
Parketnummer 02/079930-22
De rechtbank stelt vast dat op 12 januari 2022 aan verdachte een gedragsaanwijzing is uitgereikt waaruit naar voren komt dat hij zich niet mag ophouden/verblijven in de woning gelegen aan de [adres 2] en zich tevens niet mag ophouden in de [adres 2] . Tevens mag verdachte geen contact hebben met [slachtoffer] . Op 31 januari 2022 is de gedragsaanwijzing gewijzigd in die zin dat verdachte zich niet mag ophouden/zich bevinden in een straal van 100 meter van de woning en perceel van de [adres 2] . Het contactverbod met [slachtoffer] is ongewijzigd gebleven. Deze gedragsaanwijzing was van kracht voor een periode van 90 dagen tot en met 10 april 2022. Uit het dossier is naar voren gekomen dat de politie en betrokkenen op de hoogte waren van het feit dat de verblijfplaats van verdachte binnen eens straal van 100 meter was. Hij parkeerde zijn auto om die reden achter de [adres 1] .
[kleinzoon verdachte] heeft verklaard dat hij op enig moment verdachte door de [adres 1] zag rijden. Hij was toen samen met [slachtoffer] . Dit was ter hoogte van hun woning met [huisnummer] , terwijl zij in de richting van de [straatnaam 1] in [plaats 1] liepen. Verdachte reed in een zwarte Dacia Duster. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij samen met haar broer over de [adres 1] in [plaats 1] liep. Dit was op 18 maart 2022. Zij liepen op dat moment over het trottoir in de richting van het park. [slachtoffer] zag op enig moment in de [adres 1] , vanuit de richting [straatnaam 2] een auto aan komen rijden. Het betrof een zwarte Dacia Duster, voorzien van het [kenteken] . Dit was de auto van verdachte en zij herkende de bestuurder ook als verdachte. Ook de tante van [kleinzoon verdachte] en [slachtoffer] , [naam 1] heeft verdachte op 18 maart 2022 door de [adres 1] zien rijden.
[kleinzoon verdachte] heeft voorts verklaard dat hij op 25 maart 2022 met [slachtoffer] naar school fietste. Op enig moment reed verdachte voorbij en claxonneerde naar hun en reed voorbij met een smerig lachje. Ook [slachtoffer] heeft dit verklaard. Verdachte heeft bekend dat hij op 25 maart 2022 heeft geclaxonneerd naar [slachtoffer] en [kleinzoon verdachte] en in hun richting een gebaar heeft gemaakt met zijn handen naar zijn ogen. Hij heeft dit gedaan omdat ze aan het slingeren waren en omdat hij bang was dat ze zouden gaan vallen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze twee incidenten het volgende.
De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaringen van [slachtoffer] en [kleinzoon verdachte] te twijfelen. Deze verklaringen worden ook bevestigd door de verklaring van [naam 1] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op 18 maart 2022 door de [adres 1] is gereden.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 25 maart 2022 contact heeft gezocht met [slachtoffer] . De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] en [kleinzoon verdachte] wilde waarschuwen, omdat hij bang was dat ze zouden gaan vallen acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Ten slotte staat vast dat verdachte zijn auto meerdere keren heeft geparkeerd aan de [straatnaam 3] . Dit is binnen een straal van 100 meter aan de woning van de [adres 1] . Verdachte heeft dit ook bekend. De rechtbank overweegt hiertoe dat de politie op de hoogte was van het feit dat de verblijfplaats van verdachte binnen eens straal van 100 meter was en dat dit kennelijk werd gedoogd. De rechtbank zal deze overtreding van de gedragsaanwijzing om die reden dan ook niet laten meewegen in de strafmaat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte zich in de periode van 8 maart 2022 tot en met 30 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de aan hem uitgereikte gedragsaanwijzing.