ECLI:NL:RBZWB:2023:3367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2434 VV en AWB- 23_2436 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting van pand op basis van Opiumwet

Op 15 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers, die eigenaar zijn van een pand in Tilburg. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg, dat op 13 april 2023 is genomen, om de tweede en derde verdieping van hun pand te sluiten voor een periode van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een grote hoeveelheid softdrugs in het pand op 8 december 2022.

Tijdens de zitting hebben de verzoekers hun spoedeisend belang toegelicht, dat volgens hen voortvloeit uit gemiste huurinkomsten en doorlopende hypotheeklasten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' in de zin van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het financiële belang van de verzoekers niet voldoende spoedeisend is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de verzoekers hebben aangevoerd dat de burgemeester zijn besluit niet op de juiste wijze heeft genomen, er geen evident onrechtmatig besluit is vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester in de bezwaarprocedure moet onderzoeken of het binnentreden op 8 december 2022 rechtmatig was. De uitspraak is in het openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2434 en BRE 23/2436
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2023 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoeker 1], te [woonplaats verzoeker 1],
[naam verzoeker 2], te [woonplaats verzoeker 2],
verzoekers,
(gemachtigde: mr. P.A.M. van Hoef),
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Zitting

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam verzoeker 2], de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester: [namen vertegenwoordigers].
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Inleiding

Verzoekers zijn eigenaar van het pand [adres pand] te [plaats pand].
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van 13 april 2023 tot sluiting van de tweede en derde verdieping van het pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van zes maanden, nadat er op 8 december 2022 een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen.
Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
2. Verzoekers hebben hierover aangevoerd dat zij op 20 december 2022 al van de overtreding op de hoogte zijn gesteld, dat zij naar aanleiding daarvan zelf al maatregelen hebben genomen en dat het pand sinds eind december leeg staat. Ter zitting is nader toegelicht dat hun spoedeisend belang is gelegen in gemiste huurpenningen sinds eind december 2022, terwijl de hypotheek doorloopt en moet worden betaald. Zij hebben dus uitsluitend een financieel belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat er sprake is van een dreigende financiële noodsituatie. Dat betekent dat er geen sprake is van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3. Verzoekers hebben ter zitting expliciet verzocht om hun eerste bezwaargrond mee te wegen in het kader van de beoordeling van het spoedeisend belang. Die eerste bezwaargrond komt er – kort gezegd – op neer dat zij stellen dat de burgemeester zijn besluit niet heeft mogen baseren op de resultaten van het onderzoek op 8 december 2022, omdat er sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden. Verzoekers hebben daarmee willen aangeven dat er sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
De voorzieningenrechter overweegt dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat indien sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met ‘evident onrechtmatig’ wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
De voorzieningenrechter is, voorshands en terughoudend toetsend, van oordeel dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. De burgemeester zal in bezwaar op basis van de door verzoekers ingediende bezwaargronden moeten onderzoeken of er op 8 december 2022 op de juiste wijze is binnengetreden in de bovenwoning op de tweede en derde verdieping van het pand. De voorzieningenrechter heeft echter op het eerste gezicht niet kunnen constateren dat het onderzoek op 8 december 2022 heeft plaatsgevonden in strijd met de wet en algemene rechtsbeginselen. De voorzieningenrechter ziet dan ook op het eerste gezicht geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit niet op de bestuurlijke rapportage naar aanleiding van het onderzoek van 8 december 2022 mocht worden gebaseerd en dat daarmee sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af.
5. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023 door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.