ECLI:NL:RBZWB:2023:3333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
10351871 CV EXPL 23-609 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van de procedure in verband met samenhangende vorderingen tegen gelieerde vennootschappen

In deze civiele procedure vordert eiser, [eiser] B.V., dat gedaagde, [gedaagde] B.V., wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.315,13, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht voor telesupportdiensten, waarbij gedaagde de betaling van twee facturen van elk € 3.388,00 heeft geweigerd, met als argument dat de diensten slecht zijn uitgevoerd. Gedaagde heeft in een incidentele vordering verzocht om aanhouding van de procedure, omdat er een samenhangende zaak aanhangig is bij de Ondernemingsrechtbank Gent tegen een gelieerde vennootschap, [bedrijf 1]. Eiser betwist dat er sprake is van samenhangende zaken en wil dat de procedure tegen gedaagde wordt voortgezet.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van samenhang in de zin van artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1215/2012, omdat beide zaken betrekking hebben op identieke overeenkomsten en facturen. De rechter oordeelt dat het in het belang van een goede rechtsbedeling is om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Belgische rechter uitspraak heeft gedaan. De procedure wordt aangehouden tot de uitspraak in België, waarna gedaagde de gelegenheid krijgt om een conclusie van antwoord in te dienen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10351871 \ CV EXPL 23-609
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.A. Bart, advocaat te Veenendaal,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. van Neck, advocaat te Aalst (België).

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 16 februari 2023 uitgebrachte dagvaarding;
- de e-mail van 28 februari 2023 van [gedaagde] ;
- de e-mail van 7 maart 2023 van [eiser] .
1.2
De twee hierboven vermelde e-mails worden aangemerkt als conclusies betreffende een door [gedaagde] ingestelde incidentele vordering. Van partijen wordt verwacht dat zij in de toekomst hun processtukken indienen conform het daarvoor bepaalde in artikel 1.3 en artikel 2 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton (te raadplegen op www.rechtspraak.nl).
1.3
De inhoud van een op 24 maart 2023 van [gedaagde] ontvangen e-mail wordt buiten de procedure gelaten. In die e-mail reageert [gedaagde] op de e-mail van [eiser] van 7 maart 2023. Ingevolge artikel 208 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter in bijzondere gevallen het nemen van een conclusie van repliek en dupliek toestaan. Aan [gedaagde] werd niet toegestaan dat zij in het incident concludeerde voor repliek, terwijl [eiser] ook niet uit eigen beweging bij wijze van dupliek op deze e-mail heeft gereageerd.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoer bij voorraad, wordt veroordeeld om aan haar het bedrag van € 8.315,13 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handels-rente over € 6.776,00 vanaf 16 januari 2023 tot aan de dag van de volledige betaling. Tevens vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, met inbegrip van
€ 11,00 exclusief btw voor een uittreksel uit het handelsregister, alsook tot betaling van nakosten.
2.2
Aan die vordering legt [eiser] samengevat ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten, op basis waarvan zij voor [gedaagde] diensten op het gebied van telesupport heeft geleverd. Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Op 30 december 2021 heeft [eiser] twee facturen van elk
€ 3.388,00 aan [gedaagde] gezonden. Ondanks een ingebrekestelling en sommaties heeft [gedaagde] beide facturen onbetaald gelaten. Zij heeft aan [eiser] bericht dat de overeenkomst slecht is uitgevoerd, dat er fouten zijn gemaakt en dat de werkzaamheden van [eiser] tot slechts twee goede leads hebben geleid. [eiser] heeft dat weerlegd.
Omdat [gedaagde] niet tijdig aan haar verplichtingen voldeed heeft [eiser] de vordering ter incasso uit handen gegeven. Daardoor dient [eiser] incassoprovisie aan haar gemachtigde te betalen. Overeenkomstig de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bedraagt die provisie € 713,80. [eiser] vordert dit bedrag van [gedaagde] . Daarnaast vordert zij de wettelijke handelsrente, die zij tot 16 januari 2023 heeft berekend op € 554,43, alsmede een vergoeding van € 100,00 voor door derden gemaakte kosten en
€ 170,90 wegens btw. De som van deze bedragen is € 8.315,13, aldus [eiser] .
2.3
[gedaagde] betwist de vordering. Met verwijzing naar wat zij in het incident naar voren brengt verzoekt zij om uitstel van de behandeling van de zaak en om haar toe te staan alsnog een conclusie van antwoord te nemen.
In het incident
2.4
[gedaagde] stelt dat door [eiser] bij de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Dendermonde (België) een samenhangende zaak is aangebracht tegen de naamloze vennootschap [bedrijf 1] . Laatstgenoemde vennootschap behoort tot dezelfde groep bedrijven als waartoe [gedaagde] behoort. [bedrijf 1] werd gedagvaard op grond van een identieke overeenkomst. Dit is gebeurd op 25 januari 2023. De dagvaarding tegen [gedaagde] werd op 16 februari 2023 en dus later uitgebracht. Met verwijzing naar artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken verzoekt [gedaagde] om de beslissing in de voorliggende zaak aan te houden totdat er in België uitspraak is gedaan. Daardoor kan worden vermeden dat twee met elkaar onverenigbare beslissingen worden genomen.
2.5
[eiser] wil dat de procedure tegen [gedaagde] wordt voortgezet. Er is volgens haar geen sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 30 van de verordening. Het gaat om twee aparte overeenkomsten die andere werkzaamheden met zich meebrengen. Beide gedaagden zijn verschillende rechtspersonen in andere landen. Partijen zijn overeen-gekomen dat de rechter van de vestigingsplaats van de opdrachtgever bevoegd is. Er bestaat volgens [eiser] niet een zo nauwe band tussen de beide zaken dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat onverenigbare beslissingen worden gegeven.

3.De beoordeling

In het incident
3.1
Artikel 30 lid 1 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, welke verordening ook wel wordt aangeduid als ‘EEX-Vo (herschikt)’ of ‘Brussel I-bis’, bepaalt dat wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak kan aanhouden. In artikel 30 lid 3 van de verordening wordt toegelicht wat met samenhangend in de zin van dit artikel wordt bedoeld. Het moet gaan om vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarbij moet het begrip samenhang in lid 3 autonoom worden uitgelegd, wat wil zeggen dat de uitleg daarvan volgens de eigen doelstelling van deze bepaling moet geschieden, onafhankelijk van begrippen die in de rechtssystemen van de lidstaten in aanmerking worden genomen of van specifieke kenmerken van de verschillende zaken. Om een goede rechtsbedeling te verzekeren moet deze uitlegging ruim zijn en alle gevallen omvatten waarin er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit (HvJEU, 6 december 1994, ECLI:NL:XX:1994:AD2263, rov 52-53).
3.2
Ter onderbouwing van haar vordering brengt [gedaagde] de door [eiser] aan [bedrijf 1] uitgebrachte dagvaarding in het geding en de producties waar [eiser] zich in de procedure voor de Belgische rechter op beroept. Volgens [eiser] betreft het geen samenhangende zaken. De kantonrechter stelt echter vast dat de opdrachtbevestiging c.q. de overeenkomst die [eiser] kennelijk in de Belgische procedure heeft overgelegd dezelfde is als de overeenkomst waarop [eiser] zich in de voorliggende hoofdzaak beroept. Maar ook wanneer dit op een vergissing zou berusten valt op dat in die overeenkomst de opdrachtgever wordt aangeduid als [gedaagde] , en niet met de naam [bedrijf 2] B.V., wat het niet onaannemelijk maakt dat een identieke offerte werd ondertekend door [bedrijf 1] N.V. Verder valt op dat zowel in de Belgische procedure als hier in de hoofdzaak betaling wordt gevorderd van twee facturen voor werkzaamheden en diensten met dezelfde omschrijvingen, verricht en geleverd in dezelfde periodes, voor hetzelfde aantal uren en gebruikers en tegen dezelfde prijs (exclusief btw). Alle vier facturen zijn op 30 december 2021 opgemaakt. Alleen de daarop vermelde contract- en debiteurnummers verschillen elk één cijfer van elkaar. Ten slotte kan in de e-mailcorrespondentie worden gelezen dat partijen de uitvoering van beide overeenkomsten niet als twee strikt van elkaar gescheiden activiteiten beschouwden. Dit blijkt onder andere uit de e-mail van [naam 1] van 18 november 2021 (productie 4 in de Belgische procedure) en in het bijzonder uit de
e-mail van [naam 2] van 17 januari 2022 (productie 6 in de Belgische procedure). Uit de e-mails en, expliciet, uit de brief van de gemachtigde van [gedaagde] en [bedrijf 1] N.V. van 2 mei 2022 (productie 16 in de Belgische procedure) blijkt dat beide opdrachtgevers om dezelfde redenen weigeren de facturen van [eiser] te voldoen.
3.3
Gezien de hierboven genoemde omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van samenhang in de zin van artikel 30 lid 3 van Verordening (EU)
nr. 1215/2012 tussen het geschil dat in de hoofdzaak aan de kantonrechter is voorgelegd en de vordering die bij de Belgische rechter aanhangig is. Tussen beide zaken bestaat een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, opdat wordt vermeden dat verschillende met elkaar onverenigbare beslissingen worden genomen.
3.4
Hoewel artikel 30 lid 3 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 suggereert dat samenhang noopt tot een gelijktijdige behandeling van vorderingen kan de kantonrechter op grond van het eerste lid van artikel 30 de aan hem voorgelegde zaak aanhouden. Partijen hebben namelijk niet op grond van het tweede lid van artikel 30 gevraagd om de zaak ter verdere behandeling en afdoening te verwijzen naar de Belgische rechter. Aangezien het onwenselijk zou zijn wanneer twee in de kern van elkaar verschillende uitspraken worden gedaan zal de kantonrechter de aan hem voorgelegde zaak aanhouden totdat de procedure in België is geëindigd.
3.5
[gedaagde] heeft een beschikking van de voorzitter van de Ondernemingsrechtbank Gent, afdeling Dendermonde van 17 februari 2023 overgelegd waarin de tussen partijen in die procedure gemaakte procedurele afspraken zijn opgenomen. Volgens het schema zal de laatste proceshandeling zijn verricht op 23 december 2023. Gewoonlijk volgt dan de uitspraak op 23 januari 2024, aldus [gedaagde] .
3.6
Gelet hierop zal de behandeling van de zaak worden aangehouden totdat de Belgische rechter uitspraak heeft gedaan in de zaak tussen [eiser] en [bedrijf 1] N.V. Zodra de zaak wordt voortgezet zal [gedaagde] een conclusie van antwoord kunnen indienen.
3.7
De kantonrechter ziet aanleiding om de in het incident gemaakte proceskosten te compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Overigens heeft [gedaagde] geen proceskostenveroordeling gevorderd.
In de hoofdzaak
3.8
Gelet op de beslissing in het incident zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 28 februari 2024. [gedaagde] kan dan concluderen voor antwoord.
3.9
In het geval dat de procedure tussen [eiser] en [bedrijf 1] N.V. veel eerder dan op 23 januari 2024 is geëindigd wordt van partijen verwacht dat zij de kantonrechter daarover en over de reden van die eerdere beëindiging informeren.
3.1
Thans wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
wijst de vordering van [gedaagde] toe;
compenseert de kosten van de procedure, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 28 februari 2024 te 09.00 uurvoor conclusie van antwoord door [gedaagde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.