In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 26 september 2021 en zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 9 september 2021. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 heeft de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, zijn standpunt kenbaar gemaakt, evenals de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Tönis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling van [slachtoffer 2], waardoor hij werd vrijgesproken van dit feit. Echter, in het geval van [slachtoffer 1] was de rechtbank van mening dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte hem op 9 september 2021 zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door meermalen met de vuist in het gezicht te slaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel, wat leidde tot een veroordeling voor zware mishandeling.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 5.204,15 moest betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere schone strafblad en de stabiliteit in zijn leven na de feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de griffier niet in de gelegenheid waren om het vonnis mede te ondertekenen.