ECLI:NL:RBZWB:2023:3330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
02-282896-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in zware mishandeling met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 26 september 2021 en zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 9 september 2021. Tijdens de zitting op 4 mei 2023 heeft de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, zijn standpunt kenbaar gemaakt, evenals de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Tönis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling van [slachtoffer 2], waardoor hij werd vrijgesproken van dit feit. Echter, in het geval van [slachtoffer 1] was de rechtbank van mening dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte hem op 9 september 2021 zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door meermalen met de vuist in het gezicht te slaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel, wat leidde tot een veroordeling voor zware mishandeling.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 5.204,15 moest betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere schone strafblad en de stabiliteit in zijn leven na de feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de griffier niet in de gelegenheid waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/282896-21
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A.C.M. Tönis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 26 september 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, dan wel medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 1) en dat verdachte zich op 9 september 2021 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van
[slachtoffer 1] , dan wel een poging daartoe (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) en zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van feit 1, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. [slachtoffer 2] en de getuigen hebben niet zelf waargenomen dat verdachte [slachtoffer 2] zou hebben geslagen en geschopt.
Tevens bepleit de verdediging integrale vrijspraak van feit 2. De verdediging stelt vast dat geen van de getuigen de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen en betwist de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan dan ook niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen. Indien de rechtbank wel tot het oordeel komt dat verdachte zich hier schuldig aan heeft gemaakt, dan is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of van een poging daartoe.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] naar een feestje is gegaan van [naam 1] te Axel. Op 26 september 2021 omstreeks 02:00 uur kwam hier een groep jongens, waaronder verdachte, aan de deur. Hierop heeft een incident plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen, bestaande uit onder andere een kneuzing van het rechter kaakgewricht en een neusfractuur. De rechtbank dient te beoordelen of het verdachte is geweest die dit letsel heeft toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] en [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) bij de politie hebben verklaard dat het onder meer verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft geslagen en geschopt. Beide verklaringen worden echter door hen tijdens het latere verhoor bij de rechter-commissaris genuanceerd. Zo verklaart [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris dat iemand links van hem iets riep, hij opzij keek en dat hij vanaf dan niets meer weet. Hij verklaart vervolgens zelf de conclusie te hebben getrokken dat verdachte hem heeft geslagen, omdat hij dacht dat verdachte de enige persoon was die binnen zijn handbereik stond om hem te kunnen slaan. [getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat hij de namen van verdachte en [naam 2] in zijn eerdere verklaring heeft genoemd, omdat na het incident andere personen deze twee namen aan hem hebben verteld. Daar komt bij dat [getuige 1] verklaart dat het erg snel ging, dat hij vanuit zijn ooghoek heeft gezien dat er iets gebeurde, dat twee jongens aan het schoppen waren en dat hij op basis van de verwondingen bij [slachtoffer 2] tot de conclusie is gekomen dat het schoppen tegen het hoofd is geweest. Op basis van de verklaringen zoals afgelegd bij de rechter-commissaris, stelt de rechtbank dan ook vast dat zowel [slachtoffer 2] als [getuige 1] niet zelf hebben waargenomen dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] heeft gepleegd.
De overbuurman, [getuige 2] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat mensen buiten op straat stonden, dat zij aan het duwen en trekken waren en dat over en weer werd geslagen. Er was volgens hem sprake van een grote prop mensen. Ook uit de situatieschets van [getuige 1] blijkt dat er meerdere mensen buiten waren en dat meerdere personen om [slachtoffer 2] heen stonden.
Op grond van al het voorgaande zijn er naar het oordeel van de rechtbank weliswaar aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit, maar kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen waardoor het letsel bij [slachtoffer 2] is toegebracht. Evenmin kan worden bewezen dat hij dit in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 1.
Feit 2
Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat op 9 september 2021 op de parkeerplaats voor de avondwinkel in Zelzate te België een schermutseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft dit ook bekend. Volgens [slachtoffer 1] is het verdachte geweest die hem daarbij meermalen met de vuist in het gezicht heeft geslagen waardoor hij een gebroken linkerkaak en een scheur in de rechterkaak heeft opgelopen, waaraan hij twee keer is geopereerd. Dat wordt door verdachte ontkend.
De rechtbank stelt echter op basis van de bewijsmiddelen vast dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die het letsel bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht. De stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] het letsel mogelijk op een later moment heeft opgelopen, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier en volgt de rechtbank daarom niet. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met de vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen met voornoemd letsel tot gevolg.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel en vervolgens of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] , een gebroken linkerkaak en een scheur in de rechterkaak, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de medische gegevens komt naar voren dat het letsel van dien aard was dat een operatie onder volledige narcose noodzakelijk was om de breuk te herstellen. Tijdens de operatie zijn een ijzeren spalk en een ijzeren plaat in zijn mond geplaatst. Bovendien heeft [slachtoffer 1] als gevolg van dit feit zeven weken lang met een rietje vloeibaar voedsel tot zich moeten nemen. In december 2021 is hij voor een tweede keer geopereerd, waarbij onder meer de ijzeren plaat en vier verstandskiezen zijn verwijderd. Dat er in de letselverklaring geen vaststelling is gedaan over het uitzicht op herstel, doet in het licht van de hiervoor vastgestelde aard van het letsel en aard van medisch ingrijpen niet af aan de constatering dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk aan [slachtoffer 1] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen met de vuist in het gezicht heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en daarmee het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, door de zich daar bevindende vitale onderdelen zoals de slaap en de hersenen. De kans dat iemand die meermalen met de vuist in zijn gezicht wordt geslagen zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien verdachte meermalen met zijn vuist tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Bovendien blijkt uit het opgelopen letsel door [slachtoffer 1] , te weten een gebroken linkerkaak en een scheur in de rechterkaak, dat verdachte met kracht heeft geslagen. Dit blijkt ook uit de verklaring van [getuige 3] , waaruit volgt dat hij op een afstand van ongeveer 15 meter het geluid (‘kletsen’) van de vuistslagen heeft gehoord. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2 primair
op 9 september 2021 te Zelzate (België), aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de linkerkaak, waarna operaties noodzakelijk werden, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen vuistslagen in het gezicht te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Hij houdt rekening met het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt, dat het gaat om twee explosieve geweldsincidenten zonder directe aanleiding binnen een tijdsbestek van twee weken en dat verdachte hier geen verantwoordelijkheid voor neemt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring van de feiten te volstaan met het opleggen van een taakstraf, gelet op de zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft verdachte zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, is hij na de feiten niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie, gaat hij doordeweeks naar school en stage en heeft hij in het weekend een bijbaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, doordat hij meermalen met de vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft geslagen waardoor hij een gebroken linkerkaak en een scheur in de rechterkaak heeft opgelopen. Als gevolg van dit toegebrachte letsel is [slachtoffer 1] tweemaal in het ziekenhuis geopereerd, zijn er een ijzeren spalk en plaat in zijn mond geplaatst en heeft hij zeven weken lang met een rietje vloeibaar voedsel tot zich moeten nemen. Daarnaast volgt uit de ter zitting gegeven toelichting dat het genezingsproces de nodige tijd in beslag heeft genomen en [slachtoffer 1] nog steeds last heeft van gevoelloosheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Ook heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van [slachtoffer 1] . Zo volgt uit de schriftelijke slachtofferverklaring dat het incident zijn leven in negatieve zin heeft veranderd. [slachtoffer 1] heeft veel stress ervaren en hij slikte zware medicijnen tegen de pijn en de slapeloosheid. Daarnaast zijn er nog steeds tijden dat hij in een isolement leeft, angstig en boos is vanwege het zinloze geweld en niemand meer vertrouwt. Het betreft dan ook een ernstig feit, waar verdachte tot op de dag van vandaag geen enkele vorm van verantwoordelijkheid voor heeft genomen. Bovendien heeft verdachte met zijn handelen niet enkel gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen bij [slachtoffer 1] , ook het toepassen van geweld op een openbare parkeerplaats draagt bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld en ook na het feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 april 2023. Hieruit volgt dat geen sprake is van een stoornis op het gebied van verdovende middelen en evenmin van een link tussen middelengebruik (alcohol) en delictgedrag. Er is sprake van stabiliteit op alle leefgebieden. Verdachte houdt zich daarnaast aan de opgelegde voorwaarden, werkt goed mee en komt zijn afspraken na. Het beeld dat zijn mentor en familie over hem schetsen komt overeen met het beeld dat verdachte binnen het reclasseringstoezicht laat zien, te weten een hardwerkende, coöperatieve en vriendelijke jongeman. Het gepleegde feit staat haaks op dit beeld. Wel bestaat het vermoeden dat verdachte niet geheel openheid van zaken geeft. Voorts is het de reclassering ondanks een lange periode van toezicht niet duidelijk geworden welke factoren van invloed zijn geweest ten tijde van dit delict. Dit in combinatie met de ontkennende houding van verdachte maakt dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat en een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd. Daarnaast wordt geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen.
De straf
De rechtbank komt anders dan de officier van justitie tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Bij de strafoplegging zijn de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Op grond daarvan is bij zware mishandeling in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de aard en ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.204,15. Dit bedrag bestaat uit € 2.204,15 aan materiële schade en € 6.000 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 primair heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.204,15 aan materiële schade. De materiële schade bestaat uit een zevental posten, te weten ziekenhuisopname (€ 140,-), huishoudelijke hulp (€ 858,-), reis- en parkeerkosten (€ 451,58), kosten medicatie
(€ 69,98), facturen ziekenhuis (€ 319,83), eigen risico (€ 179,76) en vergoeding van het
t-shirt (€ 185,-).
De rechtbank constateert dat de kosten voor de medicatie en het eigen risico niet zijn betwist en worden erkend. Door de verdediging is wel de hoogte van de overige vijf posten betwist. De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de ziekenhuisopname, de kosten van de facturen van het ziekenhuis en de parkeer- en reiskosten voldoende zijn onderbouwd en mede in het licht van de ter zitting gegeven nadere toelichting onvoldoende zijn betwist. Eenzelfde oordeel geldt voor de kosten voor de huishoudelijke hulp. Daar komt bij dat het voor de rechtbank gelet op de aard van het letsel aannemelijk is dat [slachtoffer 1] bepaalde huishoudelijke taken niet meer zelf kon verrichten en dat zijn moeder hierbij moest ondersteunen. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat het door verdachte toegepaste geweld heeft plaatsgevonden rondom de hals en het hoofd van [slachtoffer 1] . Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank het causaal verband tussen de bewezenverklaarde handelingen van verdachte en het kapotte t-shirt van [slachtoffer 1] vast.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade acht de rechtbank gelet op voorgaande overwegingen integraal toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.000,- aan immateriële schade. De verdediging heeft verzocht dit bedrag aanzienlijk te matigen, gelet op vergelijkbare uitspraken.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [slachtoffer 1] meermalen met de vuist in zijn gezicht is geslagen, waardoor hij een breuk in de linkerkaak en een scheur in de rechterkaak heeft opgelopen. Uit de (aanvullende) toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat [slachtoffer 1] hieraan is geopereerd onder volledige narcose, waarbij een ijzeren spalk en plaat in zijn mond zijn geplaatst. In december 2021 is hij voor een tweede keer geopereerd, waarbij uit zijn mond de ijzeren plaat en vier verstandskiezen zijn verwijderd. Uit de ter zitting gegeven aanvulling blijkt voorts dat de operaties zijn geslaagd en hier geen complicaties bij zijn opgetreden, maar dat er nog geen eindtoestand bekend is.
Gelet op het voorgaande komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken echter niet in zijn geheel toewijsbaar. Zij wijst de vordering naar billijkheid toe tot een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 9 september 2021.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 5.204,15, waarvan € 2.404,15 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , € 5.204,15 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
61 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2023.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.