ECLI:NL:RBZWB:2023:3313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
02-331413-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag met vrijspraak voor oplichting en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder oplichting en diefstal, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldigingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 april 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, presenteerde bewijs dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de feiten, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting en diefstal, maar vond wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte was aangetroffen in een auto met een aanzienlijk geldbedrag, wat vragen opriep over de herkomst van het geld. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat de schade onvoldoende was onderbouwd.

De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit van schuldwitwassen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor strafrechtelijke vervolging en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-331413-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in België
raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1:
verdachte samen met anderen mevrouw [slachtoffer] heeft opgelicht dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest;
feit 2:
verdachte samen met anderen door middel van de pinpassen van mevrouw [slachtoffer] geld heeft weggenomen;
feit 3:
verdachte samen met anderen een geldbedrag heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de feiten 1, primair, feit 2 en feit 3 begaan heeft. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de tijdstippen van de pintransacties en het aantreffen van verdachte en [medeverdachte] in een auto met daarin ook het van de rekeningen van de aangeefster gepinde geld. De officier van justitie gaat uit van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verschillende personen: de beller, de ophaler en de pinner. Daarbij heeft verdachte volgens de officier van justitie als chauffeur ook een rol gespeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan komen. Er zijn geen handelingen van verdachte te duiden die wijzen op medeplegen. Alle gedragingen zijn door verschillende personen verricht, maar niet te bewijzen valt dat ook verdachte gedragingen heeft verricht. Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan oplichting merkt de verdediging nog op dat verdachte als bestuurder in een auto is aangetroffen. Het naar een woning rijden, als dat al te bewijzen zou zijn, levert nog geen wetenschap op van het gronddelict. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 dient verdachte dan ook vrijgesproken te worden. Ten aanzien van feit 3 is de verdediging van mening dat primair ook vrijspraak dient te volgen. Er was namelijk geen sprake van een witwashandeling. Het geld was niet omgezet of verhuld. Het is in dezelfde staat aangetroffen als het was verkregen.
Subsidiair, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van de diefstal van het geld zoals onder feit 2 tenlastegelegd, dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen nu sprake was van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Verdachte had het geld namelijk onder zich, terwijl dat geld dan afkomstig was uit eigen misdrijf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot enige betrokkenheid van verdachte bij deze feiten te komen. Er is onvoldoende bewijs om een nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen. Ook kan niet bewezen worden dat ook verdachte pintransacties heeft gedaan. Verdachte wordt van deze feiten dan ook vrijgesproken.
Ten aanzien van het witwas feit onder 3 is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in een auto zijn aangetroffen waarin ook een aanzienlijke hoeveelheid geld is aangetroffen. Geld dat door [medeverdachte] kort achter elkaar bij verschillende pinautomaten is gepind. Deze gedragingen roepen in het normale geldverkeer vragen op. Dit schreeuwt om een verklaring, maar verdachte heeft er voor gekozen om niets te verklaren. De rechtbank gaat er onder deze omstandigheden dan ook vanuit dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, waardoor sprake is van schuldwitwassen. Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geld afkomstig uit eigen misdrijf. Zij komt daarom aan het beroep van de advocaat op ontslag van alle rechtsvervolging niet toe.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3
op 15 oktober 2021, te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van in totaal € 2980,= (in kleine coupures) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring wordt verzocht om rekening te houden met de beperkte betrokkenheid van verdachte en met het gegeven dat hij geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Dit is een ernstig misdrijf, omdat het witwassen van gelden een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer en daarmee op de maatschappij. Het bewezenverklaarde witgewassen bedrag betreft in totaal € 2.980,-.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude, nu er geen specifieke oriëntatiepunten zijn voor witwassen. Uit de oriëntatiepunten volgt dat voor fraude voor een dergelijk bedrag doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot 2 maanden of een taakstraf wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 80 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest passend en geboden is. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] vordert een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- voor de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het handelen van verdachte effect heeft gehad op haar vertrouwen in de mensheid. Dat is invoelbaar. De rechtbank dient de vordering echter te toetsen aan formele juridische criteria. Wanneer zij dat doet, dan kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, omdat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering in het strafgeding levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan indien gewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 2.980,- aan de ING-bank en de Rabobank. Uit het dossier blijkt dat aan de ING-bank een bedrag van € 500,- toekomt en aan de Rabobank een bedrag van € 2.480,-. Deze bedragen hebben zij, zo begrijpt de rechtbank, aan mevrouw [slachtoffer] uitbetaald. Zowel de ING-bank als de Rabobank kunnen redelijkerwijs als rechthebbenden worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 63 en 420 quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3:Medeplegen van schuldwitwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
Het in beslag genomen geld betreft in totaal € 2.980,-
- gelast de teruggave aan de ING-bank, te weten:
Goednummer : PL2100-2021230395-1858698
Categorie omschrijving : geld
Object : geld (biljetten)
hoeveelheid : 500 euro
- gelast de teruggave aan de Rabobank, te weten:
Goednummer : PL2100-2021230395-1858698
Categorie omschrijving : geld
Object : geld (biljetten)
hoeveelheid : 2480 euro
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. I. de Graaf en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 mei 2023.