ECLI:NL:RBZWB:2023:3311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
02-124569-22 en 02-284765-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bankhelpdeskfraude met meerdere verdachten, oplichting en witwassen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2023, zijn de verdachten beschuldigd van bankhelpdeskfraude, oplichting, diefstal met valse sleutels, eenvoudig witwassen en schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1999 en momenteel gedetineerd, heeft samen met medeverdachten een slachtoffer opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 oktober 2021, samen met anderen, bankgegevens van het slachtoffer heeft verkregen en vervolgens geld heeft gepind met de bankpassen van het slachtoffer. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van zes feiten onder parketnummer 02-124569-22, waaronder oplichting en diefstal. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de oplichting, maar enkel als degene die het geld heeft gepind. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waardoor het medeplegen van oplichting en diefstal bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan eenvoudig witwassen onder parketnummer 02-284765-21, omdat het geld dat hij in bezit had, vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer 1], heeft een vordering ingediend voor immateriële schade, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-124569-22 + 02-284765-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
thans uit andere hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Almelo
raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
onder parketnummer 02-124569-22
feit 1:
verdachte samen met anderen mevrouw [slachtoffer 1] heeft opgelicht dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest;
feit 2:
verdachte samen met anderen door middel van de pinpassen van mevrouw [slachtoffer 1] geld heeft weggenomen;
feit 3:
verdachte samen met anderen een geldbedrag heeft witgewassen;
feit 4:
verdachte samen met anderen de heer [slachtoffer 2] heeft opgelicht dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest;
feit 5:
verdachte samen met anderen diefstal heeft gepleegd;
feit 6:
verdachte samen met anderen door middel van bankpassen of creditcard van de heer [slachtoffer 2] geld heeft weggenomen;
onder parketnummer 02-284765-21
verdachte geld heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van parketnummer 02-124569-22 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor de feiten 1 tot en met 3 baseert hij zich op de aangifte, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en op de ter zitting door verdachte gegeven verklaring. Voor de feiten 4 tot en met 6 baseert de officier van justitie zich onder andere op de dactyloscopische sporen en op het gegeven dat het uiterlijk van verdachte past in het door [slachtoffer 2] gegeven signalement.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02-284765-21 komt de officier van justitie ook tot een bewezenverklaring. Hij baseert zich op een proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd staat dat verdachte, wanneer hij met de envelop met geld wordt geconfronteerd, verklaart dat het geld van hem is. De officier van justitie gaat er van uit dat er een vermoeden van witwassen is en dat de verklaring die verdachte geeft niet verifieerbaar is, waardoor gesteld kan worden dat het bij verdachte aangetroffen geld afkomstig is uit enig misdrijf. De officier van justitie gaat daarbij uit van een geldbedrag van
€ 9.470,-, in plaats van de in de tenlastelegging opgenomen € 10.100,-.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van parketnummer 02-124569-22 bij feit 1 van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting. De tenlastelegging maakt namelijk enkel melding van gedragingen die niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De eerste 5 gedachtestreepjes zien op de rol van de bellende helpdeskmedewerker en het laatste gedachtestreepje ziet op de rol van de persoon die de pasjes van de aangeefster komt ophalen. Verdachte was enkel de persoon die heeft gepind. Dit geldt ook voor de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan oplichting. Ook voor dat feit moet verdachte wat de verdediging betreft worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het daadwerkelijk pinnen, zoals onder feit 2 tenlastegelegd, was verdachte de enige die dat heeft gedaan. Er was ook dan geen sprake van medeplegen. Alle gedragingen zijn door één persoon gedaan, te weten verdachte. Feit 2 kan dus bewezen worden verklaard, met uitzondering van het deel dat ziet op het medeplegen.
Ten aanzien van het witwassen, zoals onder feit 3 tenlastegelegd, dient primair ook vrijspraak te volgen. Er was namelijk geen sprake van een witwashandeling. Het geld was niet omgezet of verhuld. Het is in dezelfde staat aangetroffen als het was verkregen.
Subsidiair dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen nu sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Verdachte had het geld namelijk onder zich, terwijl dat geld afkomstig was uit eigen misdrijf.
Ten aanzien van het onder feit 4 primair tenlastegelegde medeplegen van oplichting is de verdediging van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Er zijn vingerafdrukken van verdachte op een envelop aangetroffen, maar het dossier biedt veel onduidelijkheid over het moment waarop die vingerafdrukken op de envelop terecht zijn gekomen. Verdachte had geen rol als beller of ophaler. Er is een gebrek aan verdenking.
Het signalement is weinig onderscheidend. Ten aanzien van de onder feit 4, subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan oplichting geldt hetzelfde. Ook hiervan dient verdachte vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van de diefstal, zoals onder feit 5 tenlastegelegd, is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om verdachte op de plaats delict te plaatsen. Ook voor dit feit 5 moet hij worden vrijgesproken.
Dit geldt ook voor feit 6 dat ziet op het wegnemen van het geld van de heer [slachtoffer 2] . Op de beelden zijn geen persoonskenmerken te zien die aan verdachte gekoppeld kunnen worden. Ook hier moet vrijspraak volgen.
Met betrekking tot parketnummer 02-284765-21 is de verdediging van mening dat de verklaring van verdachte dat hij pas later in de auto is gekomen geloofwaardig is. Ook heeft hij ter zitting aangegeven dat slechts een bedrag van € 1.170,- van hem is. Er is in het dossier geen informatie over de legale inkomsten van verdachte. Er is volgens de verdediging een onvoldoende verdenking voor witwassen, ook omdat verdachte heeft aangegeven dat hij legale inkomsten had in de tenlastegelegde periode. Verdachte moet van dit feit vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-124569-22, feiten 1 tot en met 3
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat mevrouw [slachtoffer 1] op 15 oktober 2021 telefonisch benaderd is door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de ING bank. Deze persoon heeft haar een verzonnen verhaal voorgehouden op grond waarvan mevrouw [slachtoffer 1] haar bankgegevens aan die persoon heeft verschaft. Vervolgens heeft zij haar bankpassen aan een andere persoon overhandigd. Met de bankpassen en bankgegevens heeft verdachte daarna meerdere pintransacties verricht en daarbij uiteindelijk een totaal bedrag van € 2.980, - weggenomen.
Verdachte heeft bekend dat hij dit geld gepind heeft. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is geweest van medeplegen bij de oplichting, zoals onder feit 1 tenlastegelegd, en bij de diefstal, onder feit 2 tenlastegelegd.
De rechtbank acht voor de beantwoording van deze vraag van belang dat verdachte verklaard heeft dat hij wist dat het om oplichting ging en dat hij wist dat mevrouw [slachtoffer 1] benaderd zou worden en dat er iemand langs zou gaan bij haar. Hij wist van het plan en dat het zijn rol was om met de bankpassen en bankgegevens van mevrouw [slachtoffer 1] te pinnen. Hij zou ook betaald krijgen voor zijn aandeel in dit geheel. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van verdachte, er een aantal rollen te onderscheiden is in deze situatie. Zo is er de beller, de ophaler van de bankpasjes, de pinner, te weten verdachte en de chauffeur van de pinner. Deze rollen/personen werken samen om eerst de bankpasjes en bankgegevens te bemachtigen en vervolgens daarmee het geld van de bankrekeningen te pinnen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van mening dat de gedragingen van de beller en ophaler ook aan verdachte zijn toe te rekenen ten aanzien van feit 1, primair. Evenzo zijn de gedragingen van verdachte bij feit 2 ook aan de beller en ophaler toe te rekenen. Verdachte gaf namelijk uitvoering aan een van tevoren opgezet plan, waar een ieder zijn rol had en waar iedereen een deel van ‘de buit’ zou krijgen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat er tijdens het pinnen sprake was van het meekijken door de beller en/of ophaler.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank van oordeel is dat zowel bij feit 1, primair, als bij feit 2 sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in elk geval verdachte, de beller ende ophaler. Dit houdt dan ook in dat het medeplegen van oplichting en de diefstal in vereniging bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 merkt de rechtbank aanvullend op dat zij er niet van uitgaat dat sprake is geweest van een tweede pinner. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen is de rechtbank van oordeel dat verdachte, samen met de chauffeur, het door hemzelf gepinde geldbedrag heeft verworven en voorhanden gehad. Omdat het gaat om een geldbedrag dat afkomstig is uit een eigen misdrijf is de rechtbank het eens met de verdediging dat er sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond met betrekking tot het onder feit 3 impliciet primair ten laste gelegde ‘gewoonte witwassen’. Impliciet subsidiair is evenwel onder feit 3 ook het eenvoudig witwassen ten laste gelegd en daarvoor is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. ‘Eenvoudig witwassen’ kan daarom bewezen worden verklaard.
Parketnummer 02-124569-22, feiten 4 tot en met 6
De rechtbank stelt vast dat op een envelop, die geplaatst kan worden op de plaats delict onder feit 4, vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat dactyloscopische sporen in beginsel als ondersteunend bewijsmateriaal beschouwd moeten worden. In onderhavige situatie is echter niet duidelijk geworden op welk moment de vingerafdrukken op de envelop terecht zouden kunnen zijn gekomen. Het dossier laat ruimte voor een ander scenario dan het scenario dat het verdachte is geweest die op 4 maart 2021 in de woning van aangever [slachtoffer 2] is geweest. Het door [slachtoffer 2] opgegeven signalement past weliswaar op verdachte, maar is weinig onderscheidend. Het vorenstaande geldt ook voor de onder feit 5 tenlastegelegde diefstal uit de woning van [slachtoffer 2] . Verdachte wordt dan ook van de feiten 4 en 5 vrijgesproken.
Ook ten aanzien van feit 6 zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte betrokken is bij de diefstal van het geld door middel van het pinnen.
Parketnummer 02-284765-21
Het onderzoek
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 19 mei 2021 onder verdachte omstandigheden door 1 persoon meerdere keren gepind is in Tilburg. Deze persoon is vervolgens ongeveer omstreeks 16:45 uur in een blauwe Ford Focus met [kenteken] gestapt. Door middel van een ANPR melding wordt de betreffende auto rond 18:27 uur gezien terwijl deze de ANPR-paal op Rijksweg A9 bij Spaarnwoude passeert. Het voertuig rijdt op dat moment richting Alkmaar. Kort daarna wordt de betreffende auto in Alkmaar staande gehouden en blijkt dat
verdachte en nog 2 anderen in deze auto zitten. Verdachte zit op de achterbank. In de auto wordt onder meer een geldbedrag van € 8.300,- in coupures van € 50,- aangetroffen. Verdachte geeft aan de politie te kennen dat dit geldbedrag van hem is en hij geeft verder aan dat hij ongeveer € 1.000,- in zijn broekzak heeft. Later blijkt dit € 1.170,- te zijn. Ook dit geldbedrag bestaat, op 1 biljet van € 20,- na, uit coupures van € 50,-.
Brondelict(en)
Voor een veroordeling voor witwassen is in de eerste plaats vereist dat aannemelijk is dat de tenlastegelegde voorwerpen (in dit geval geldbedragen) afkomstig zijn uit enig misdrijf. Uit het dossier blijkt bij geen van de in de tenlastelegging genoemde bedragen dat deze tot een concreet misdrijf zijn te herleiden.
Het vermoeden van witwassen
Nu geen verband gelegd kan worden met een concreet misdrijf, moet beoordeeld worden of uit de feiten en omstandigheden een vermoeden kan worden afgeleid dat het geld een criminele herkomst heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in deze zaak het geval. Op basis van de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het geld, de opmerking van verdachte dat het zijn geld is, zijn antecedenten, de omstandigheid dat verdachte kort na het pinnen in Tilburg in dezelfde auto wordt aangetroffen als de auto waarvan door getuigen is gezien dat de pinner in Tilburg daarin is vertrokken en het feit dat verdachte zonder noemenswaardig inkomen een flinke hoeveelheid contant geld in zijn bezit had, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verklaring van de verdachte
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen van een bedrag van € 9.470,- euro, kan van de verdachte een verklaring over de herkomst van dit geldbedrag worden verlangd. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Er is een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd wordt dat het verdachte was, die op de vraag van wie het geld in de envelop was, antwoordde dat het van hem was. De rechtbank stelt vast dat verdachte ten overstaan van de politie verder niets heeft willen verklaren. Ter zitting komt verdachte met de verklaring dat hij enkel verantwoordelijk is voor het bedrag van € 1.170,- euro en dat dit bedrag afkomstig is van legaal werk. Hij geeft daarbij aan dat hij legale inkomsten meteen van zijn rekening af pint en dat geld bij mensen onderbrengt die hij kan vertrouwen. Wanneer hij geld nodig heeft, haalt hij dit op bij die mensen. De namen van deze mensen wil verdachte niet noemen.
Alles bij elkaar maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte wel concreet acht, maar dat deze op geen enkele manier verifieerbaar is. Zij acht de verklaring ook ongeloofwaardig. Het was aan verdachte om dit meer te onderbouwen. Dit heeft hij – ook desgevraagd -nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat niet enkel het geldbedrag van € 1.170 euro, maar ook de € 8.300,- euro aan verdachte toe te rekenen zijn. De rechtbank ziet geen reden om aan het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen te twijfelen.
Door het ontbreken van een verifieerbare verklaring is het gerezen vermoeden van witwassen niet voldoende weerlegd.
Conclusie over witwassen
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bedrag van € 9.470,- (on)middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, waardoor sprake is van witwassen. Gelet op de hierboven beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit geldbedrag (on)middellijk van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan schuldwitwassen.
De rechtbank zal verdachte van het meerdere vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-124569-21:
1
omstreeks 15 oktober 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, , het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een pincode en inloggegevens en betaalgegevens en een Random-reader en meer bankpassen (ING en Rabo),
hebbende verdachte en zijn mededaders met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- via een telefonische verbinding zich tegenover voornoemde [slachtoffer 1] voorgedaan als een medewerker van de ING-bank, en
- die [slachtoffer 1] voorgehouden dat er geld van haar rekening was afgeschreven en gevraagd of ze geld had verzonden en
- die [slachtoffer 1] aan de telefoon begeleid met het verrichten van een aantal handelingen in haar computer en
- verzocht de toegangscode van telebankieren hardop in te spreken en/of/althans aanwijzingen te geven en
- gezegd dat ene " [naam 1] ", het ING-bankpasje en het Rabobank-pasje kwam ophalen en die [slachtoffer 1] opgedragen de bankpasjes en de Random-reader in een envelop te doen en
- vervolgens aangebeld bij de woning van die [slachtoffer 1] (teneinde de bankpasjes/randomreader in ontvangst te nemen) en daarbij een pasje met zijn naam aan die [slachtoffer 1] getoond, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot voornoemde afgifte;
2
op 15 oktober 2021 te Tilburgtezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid geld (in totaal EUR 2980,=), dat aan [slachtoffer 1] , , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
door kort na het in ontvangst nemen van de bankpassen van die [slachtoffer 1] zonder toestemming en medeweten van die [slachtoffer 1] geld te pinnen bij geldautomaten aan de Zouavenlaan en Amer);
3
op 15 oktober 2021, te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van in totaal € 2980,= (in kleine coupures)
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat geldbedrag - onmiddellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
parketnummer 02-284765-21:
op 19 mei 2021, te Alkmaar, in elk geval in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten een groot geldbedrag van totaal 9.470 euro, de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en dat geldbedrag verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Ook is de rechtbank in de tenlastelegging onder parketnummer 02-284765-21 uitgegaan van een lager bedrag dan eerst tenlastegelegd. Nu het gaat om een lager bedrag, is verdachte ook hier niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte zit nu gedetineerd voor soortgelijke feiten. Met de straf die hij nu ondergaat is reeds sprake van vergelding. Voor de onderhavige zaak zal een stevige voorwaardelijke gevangenisstraf passender zijn dan weer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitzitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en met de persoon van de verdachte, een en ander zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan zogenoemde bankhelpdeskfraude. Verdachte en zijn mededaders hebben telefonisch contact gezocht met een beoogd slachtoffer. Aan het slachtoffer werd voorgehouden dat de bank had ontdekt dat er mogelijk fraude werd gepleegd met de bankrekening van het slachtoffer en aan haar werd de helpende hand geboden. Zo hebben verdachte en zijn mededaders het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen. Door leugens en verzinsels hebben de daders het slachtoffer ertoe aangezet om bankpassen en bijbehorende pincodes af te staan.
Met de aldus verkregen bankpassen en pincodes werd er vervolgens in rap tempo geld gepind. Tegen de tijd dat het slachtoffer erachter kwam dat er iets niet in orde was, was er al een bedrag van € 2.980, - van haar rekening gepind.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, samen met anderen, op zulke doortrapte en slinkse wijze geld afhandig heeft gemaakt van een slachtoffer op hoge leeftijd. Het komt de rechtbank voor dat het slachtoffer niet willekeurig is gekozen. Het zijn vaak de oudere medeburgers die het slachtoffer worden van dergelijke oplichtingspraktijken. Ook het welbewust kiezen voor kwetsbare slachtoffers neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Verdachte en zijn mededaders waren kennelijk maar uit op 1 ding: snel en makkelijk veel geld verdienen, waarbij op geen enkele wijze oog is geweest voor de kwetsbaarheid en de belangen van het slachtoffer en voor wat dit met mensen doet.
Door hun geraffineerde wijze van oplichting hebben verdachte en zijn mededaders niet alleen geld van het slachtoffer afgenomen, maar ook haar gevoel van vertrouwen en veiligheid, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de onderbouwing bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft zich ook nog tot twee keer toe schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Dit is een ernstig misdrijf, omdat het witwassen van gelden een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer en daarmee op de maatschappij.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar het soort straffen dat doorgaans wordt opgelegd voor dit soort feiten. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten. De rechtbank constateert daarbij dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 4 april 2023 over verdachte is opgesteld. De reclassering schat de kans op recidive gemiddeld-hoog in en adviseert een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan ambulante diagnostiek en behandeling en meewerken aan ambulante begeleiding. Er worden door de reclassering geen contra-indicaties gezien voor een gevangenisstraf of een taakstraf.
Gelet op de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd en op de slinkse en doortrapte wijze van handelen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf die de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt. Verdachte zal aldus terug moeten naar de gevangenis. De rechtbank wil er echter niet aan voorbij gaan aan dat verdachte nadrukkelijk te kennen heeft gegeven zijn leven te willen beteren. Daarom zal de rechtbank de volgende straf opleggen waarmee verdachte de kans krijgt om de daad bij zijn woord te voegen. Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Dit met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.

7.De benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 02-124569-22 vordert de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] een vergoeding voor immateriële schade van € 500,- voor de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het handelen van verdachte effect heeft gehad op haar vertrouwen in de mensheid. Dat is invoelbaar. De rechtbank dient de vordering echter te toetsen aan formele juridische criteria. Wanneer zij dat doet, dan kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, omdat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering in het strafgeding levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan indien gewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

Ten aanzien van parketnummer 02-284765-21
8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Niet vastgesteld is kunnen worden aan wie deze voorwerpen toebehoren. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan [naam 2] respectievelijk [naam 3] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 311, 326, 420bis.1 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02-124569-22 tenlastegelegde feiten 4 tot en met 6;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-124569-22:
feit 1, primair:Medeplegen van oplichting;
feit 2:Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 3:Medeplegen van eenvoudig witwassen;
Parketnummer 02-284765-21:
Schuldwitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering Leger des Heils Noordwest-Midden te Amsterdam. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich, indien dat nodig wordt geacht door de
reclassering, laat behandelen door GGZ NHN (forensische polikliniek GGZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding, indien de reclassering dit nodig acht, door het Leger des Heils of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De ambulante begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering van het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Goednummer : PL1100-2021101499-1262257
Categorie omschrijving : geld
Object : geld (biljetten)
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 1170 euro
Bijzonderheden : biljetten van 50 euro, 1 biljet van 20 euro;
En
Goednummer : PL1100-2021101499-1262256
Categorie omschrijving : geld
Object : geld (biljetten)
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 8300 euro
Bijzonderheden : biljetten van 50 euro
Beslag
- gelast de teruggave aan [naam 2] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
Goednummer : PL1100-2021101499-1262269
Categorie omschrijving : geld
Object : geld
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 500 euro
Bijzonderheden : biljetten van 50 euro;
- gelast de teruggave aan [naam 3] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
Goednummer : PL1100-2021101499-1262288
Categorie omschrijving : geld
Object : geld (biljetten)
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 130 euro
Bijzonderheden : 2 maal 50 en 3 maal 10 euro biljet;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. I. de Graaf en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 mei 2023.