ECLI:NL:RBZWB:2023:329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
10000345_E25012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ingangsdatum zorgverzekering en terugwerkende kracht

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een geschil ontstaan tussen FBTO Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde over de ingangsdatum van een zorgverzekering. FBTO, eiseres, heeft op 7 januari 2022 een aanmelding van de gedaagde ontvangen voor het afsluiten van een zorgverzekering, waarbij de gedaagde als gewenste ingangsdatum 13 september 2021 heeft opgegeven. FBTO heeft echter in haar correspondentie en op het polisblad vermeld dat de verzekering ingaat op 1 januari 2022. De gedaagde heeft de incasso van de premie gestorneerd, omdat zij het niet eens was met het geïncasseerde bedrag van € 777,14, dat volgens haar niet overeenkwam met de overeengekomen premie van € 131,35. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten, maar dat de ingangsdatum van de verzekering 13 september 2021 is, zoals door de gedaagde aangevraagd. De rechter oordeelt dat de gedaagde de premie over de periode van 13 september 2021 tot 1 maart 2022 moet betalen, en kent FBTO een bedrag van € 817,14 toe, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van FBTO, die zijn vastgesteld op € 385,22. Het vonnis is uitgesproken op 5 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 10000345 CV EXPL 22-2258
vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
hierna te noemen: FBTO,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V. te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.R. Butin Bik, advocaat te Klundert.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met één productie;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de
overgelegde producties, gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
a. Op 7 januari 2022 heeft FBTO een aanmelding van [gedaagde] ontvangen voor het afsluiten van een zorgverzekering bij FBTO, waarin als gewenste ingangsdatum 13 september 2021 wordt vermeld.
b. Bij brief van 12 januari 2022 heeft FBTO – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde] bericht:

“Wat fijn dat u voor FBTO heeft gekozen. U en uw gezinsleden zijn vanaf 1 januari 2022 bij ons verzekerd.

De polisbladen vindt u bij deze brief
Hierop staat hoe u en de meeverzekerde gezinsleden verzekerd zijn. Het is het bewijs dat u en de meeverzekerde gezinsleden bij ons verzekerd zijn. Bewaar deze daarom goed. Er staat ook op wat de premie is (…)”.
c. Op het polisblad wordt – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Ingangsdatum Premie
Basisverzekering
FBTO Zorgverzekering Basis 01-01-2022 € 110,95
Uw aanvullende modules
Spieren & Gewrichten (200) 13-09-2021 € 6,95
Tand (75 procent 250) 13-09-2021 € 11,95
Zorg in het buitenland (Europa) 13-09-2021 € 1,50
Premie per maand € 131,35
d. FBTO heeft op 27 januari 2022 een bedrag van € 777,14 van de bankrekening van [gedaagde] geïncasseerd onder vermelding van
“Premie FBTO [relatienummer] Periode 13-09-2021 – 01-03-2022”. [gedaagde] heeft deze incasso gestorneerd.
e. Op 15 februari 2022 heeft FBTO een bedrag van € 131,35 van de bankrekening van [gedaagde] geïncasseerd onder vermelding van
“Premie FBTO [relatienummer] Periode 01-03-2022 – 01-04-2022”. [gedaagde] heeft deze incasso eveneens gestorneerd.
f. De verzekeringsovereenkomst is geëindigd per 1 maart 2022.

3.Het geschil

3.1.
FBTO vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 925,01 (bestaande uit € 777,14 aan hoofdsom, € 141,05 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 6,82 aan verschenen wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente over € 777,14 vanaf
28 juni 2022 tot de dag van betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van FBTO, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van FBTO, met veroordeling van FBTO in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna (in de Beoordeling), voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
FBTO legt, kort gezegd, de volgende stellingen aan haar vorderingen ten grondslag. Tussen haar en [gedaagde] is met ingang van 13 september 2021 een zorgverzekering tot stand gekomen. De zorgverzekering is per 1 maart 2022 door [gedaagde] beëindigd.
Gelet daarop is [gedaagde] over de periode van 13 september 2021 tot en met februari 2022 premie verschuldigd geworden, ter hoogte van een bedrag van in totaal € 777,14.
heeft dit bedrag, ondanks aanmaningen daartoe, onbetaald gelaten, zodat zij tevens buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd is geworden.
4.2.
[gedaagde] voert ter motivering van haar verweer het volgende aan. Tussen haar en FBTO is een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met ingang van 1 januari 2022, tegen een maandelijks te betalen premiebedrag van € 131,35, welk bedrag per automatische incasso zou worden voldaan. Bij de eerste incasso heeft FBTO echter het veel hogere bedrag van € 777,14 geïncasseerd. Omdat dit niet het overeengekomen bedrag was en [gedaagde] het bedrag ook niet kon betalen, heeft zij de incasso gestorneerd. Ook het vervolgens op
15 februari 2022 geïncasseerde premiebedrag van € 131,35 heeft [gedaagde] gestorneerd omdat zij het vertrouwen in FBTO was verloren. Kort daarna heeft zij dan ook de overeenkomst met FBTO opgezegd, waarna deze is geëindigd per 1 maart 2022. Gelet daarop is [gedaagde] slechts de premie voor de maanden januari en februari 2022 verschuldigd aan FBTO, zijnde € 262,70. [gedaagde] was gedwongen om deze betalingen te storneren maar is nog altijd bereid om het bedrag te betalen.
4.3.
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende.
4.4.
Allereerst stelt de kantonrechter vast dat tussen partijen een zorgverzekerings-overeenkomst is gesloten, bestaande uit een zogenaamde basisverzekering en een aanvullende verzekering (modules Spieren & Gewrichten, Tand en Zorg in het buitenland).
4.5.
Partijen twisten over de ingangsdatum van de verzekeringsovereenkomst.
4.5.1.
FBTO heeft met betrekking tot de ingangsdatum van de verzekering gesteld dat zij op 7 januari 2022 een aanmelding heeft gekregen van [gedaagde] voor het afsluiten van een zorgverzekering. Daarbij heeft [gedaagde] als gewenste ingangsdatum 13 september 2021 opgegeven. Dit is de datum waarop zij recht heeft op een zorgverzekering en zij tot het afsluiten daarvan ook wettelijk verplicht is, nu zij vanaf voornoemde datum ingezetene van Nederland is. FBTO heeft ter onderbouwing van haar stelling als productie 1 bij conclusie van repliek een kopie van de verzekeringsaanvraag van [gedaagde] overgelegd.
4.5.2
[gedaagde] heeft in reactie daarop – onder verwijzing naar artikel 7:932 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), eerste volzin – aangevoerd dat voor wat betreft de looptijd van de verzekering de polis bepalend is. In de polis staat vermeld dat [gedaagde] met ingang van
1 januari 2022 verzekerd is. Per die datum werd dus dekking verleend. Volgens [gedaagde] kan dan ook in het midden blijven of zij een eerdere ingangsdatum heeft aangevraagd. FBTO heeft in de periode ervoor ook geen risico gelopen, zodat ook om die reden (krachtens artikel 7:938 lid 1 BW) geen premie verschuldigd is. Er bestaat geen grondslag om de verzekeringsovereenkomst met terugwerkende kracht vigerend te achten, laat staan om premie met terugwerkende kracht te kunnen vorderen.
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen4.6. De kantonrechter stelt vast dat de Wet langdurige zorg (Wlz) in artikel 2.1.1 bepaalt dat iedere ingezetene van Nederland verzekerd is overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
Artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bepaalt dat degene die ingevolge de Wlz en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 Zvw bedoelde risico (kort gezegd: de kosten van geneeskundige zorg).
Artikel 5 lid 1 Zvw bepaalt dat de zorgverzekering ingaat op de dag waarop de zorgverzekeraar het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en, indien het tweede of vijfde lid van dat artikel van toepassing is, de aanduiding van de variant waar de verzekeringnemer voor kiest, heeft ontvangen.
Artikel 5 lid 5 sub a ZvW bepaalt tot slot dat de zorgverzekering, zo nodig in afwijking van artikel 925, eerste lid, van Boek 7 van het BW, terugwerkt indien zij ingaat binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht is ontstaan, tot en met de dag waarop die plicht ontstond.
4.7.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat zij vanaf 13 september 2021 ingezetene in Nederland is. FBTO heeft dan ook terecht gesteld dat dit de datum is waarop zij recht heeft op een zorgverzekering en zij tot het afsluiten daarvan ook wettelijk verplicht is.
Daarbij komt dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat zij in haar aanvraag als gewenste ingangsdatum 13 september 2021 heeft vermeld, zodat daarover wilsovereenstemming bestond.
4.8.
Wat in de vorige rechtsoverweging is vermeld, leidt de kantonrechter, mede gelet op artikel 5 lid 1 Zvw in verbinding met artikel 5 lid 5 sub a Zvw, tot het oordeel dat
13 september 2021 de ingangsdatum van de zorgverzekering is. [gedaagde] zal dan ook de premie over de periode van 13 september 2021 tot 1 maart 2022 moeten betalen. Als niet of onvoldoende weersproken gaat het daarbij om een bedrag van € 777,14 aan hoofdsom.
De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen nu [gedaagde] daartegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd en er sprake is van verzuim.
4.9.
Wel kan de kantonrechter zich voorstellen dat [gedaagde] door de brief van FBTO van 12 januari 2022 en het bijgevoegde polisblad op het verkeerde been is gezet, in die zin dat [gedaagde] -juridisch dus overigens ten onrechte- uitging van een ingangsdatum van
1 januari 2022. Niet alleen staat in de brief zelf immers vermeld
“U en uw gezinsleden zijn vanaf 1 januari 2022 bij ons verzekerd.”, maar ook in het polisblad staat als ingangsdatum van de FBTO Zorgverzekering Basis 1 januari 2022 vermeld. FBTO heeft aangevoerd dat dit een vergissing is en dat hier als ingangsdatum 13 september 2021 had moeten staan. Mede gelet op de bewoordingen van de brief heeft [gedaagde] deze vergissing naar het oordeel van de kantonrechter echter niet hoeven begrijpen. Omdat [gedaagde] door FBTO zelf op het verkeerde been is gezet met betrekking tot de ingangsdatum, ziet de kantonrechter daarin aanleiding om het volgende te beslissen met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Beide vorderingen van FBTO zullen worden toegewezen, waarbij de door de kantonrechter toe te kennen bedragen zullen worden gebaseerd op een hoofdsom van € 262,70. Dat is het bedrag dat [gedaagde] , uitgaande van de juistheid van haar veronderstelling, in ieder geval aan FBTO had moeten betalen, maar welk bedrag zij desondanks toch niet betaald heeft. Aan buitengerechtelijke incassokosten zal [gedaagde] aan FBTO aldus een bedrag van € 40,- moeten betalen.
De proceskosten van FBTO, die [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij aan FBTO zal moeten betalen, worden tot deze uitspraak aldus vastgesteld op € 385,22 (bestaande uit
€ 107,22 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 150,- (2 x € 75,-) aan salaris voor de gemachtigde van FBTO).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan FBTO een bedrag te betalen van € 817,14, vermeerderd met de wettelijke rente over € 777,14 vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag waarop dit bedrag volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van FBTO, tot en met vandaag vastgesteld op € 385,22;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2023.