Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
“Wat fijn dat u voor FBTO heeft gekozen. U en uw gezinsleden zijn vanaf 1 januari 2022 bij ons verzekerd.
“Premie FBTO [relatienummer] Periode 13-09-2021 – 01-03-2022”. [gedaagde] heeft deze incasso gestorneerd.
“Premie FBTO [relatienummer] Periode 01-03-2022 – 01-04-2022”. [gedaagde] heeft deze incasso eveneens gestorneerd.
3.Het geschil
28 juni 2022 tot de dag van betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.De beoordeling
Gelet daarop is [gedaagde] over de periode van 13 september 2021 tot en met februari 2022 premie verschuldigd geworden, ter hoogte van een bedrag van in totaal € 777,14.
heeft dit bedrag, ondanks aanmaningen daartoe, onbetaald gelaten, zodat zij tevens buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd is geworden.
15 februari 2022 geïncasseerde premiebedrag van € 131,35 heeft [gedaagde] gestorneerd omdat zij het vertrouwen in FBTO was verloren. Kort daarna heeft zij dan ook de overeenkomst met FBTO opgezegd, waarna deze is geëindigd per 1 maart 2022. Gelet daarop is [gedaagde] slechts de premie voor de maanden januari en februari 2022 verschuldigd aan FBTO, zijnde € 262,70. [gedaagde] was gedwongen om deze betalingen te storneren maar is nog altijd bereid om het bedrag te betalen.
1 januari 2022 verzekerd is. Per die datum werd dus dekking verleend. Volgens [gedaagde] kan dan ook in het midden blijven of zij een eerdere ingangsdatum heeft aangevraagd. FBTO heeft in de periode ervoor ook geen risico gelopen, zodat ook om die reden (krachtens artikel 7:938 lid 1 BW) geen premie verschuldigd is. Er bestaat geen grondslag om de verzekeringsovereenkomst met terugwerkende kracht vigerend te achten, laat staan om premie met terugwerkende kracht te kunnen vorderen.
Daarbij komt dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat zij in haar aanvraag als gewenste ingangsdatum 13 september 2021 heeft vermeld, zodat daarover wilsovereenstemming bestond.
13 september 2021 de ingangsdatum van de zorgverzekering is. [gedaagde] zal dan ook de premie over de periode van 13 september 2021 tot 1 maart 2022 moeten betalen. Als niet of onvoldoende weersproken gaat het daarbij om een bedrag van € 777,14 aan hoofdsom.
De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen nu [gedaagde] daartegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd en er sprake is van verzuim.
1 januari 2022. Niet alleen staat in de brief zelf immers vermeld
“U en uw gezinsleden zijn vanaf 1 januari 2022 bij ons verzekerd.”, maar ook in het polisblad staat als ingangsdatum van de FBTO Zorgverzekering Basis 1 januari 2022 vermeld. FBTO heeft aangevoerd dat dit een vergissing is en dat hier als ingangsdatum 13 september 2021 had moeten staan. Mede gelet op de bewoordingen van de brief heeft [gedaagde] deze vergissing naar het oordeel van de kantonrechter echter niet hoeven begrijpen. Omdat [gedaagde] door FBTO zelf op het verkeerde been is gezet met betrekking tot de ingangsdatum, ziet de kantonrechter daarin aanleiding om het volgende te beslissen met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Beide vorderingen van FBTO zullen worden toegewezen, waarbij de door de kantonrechter toe te kennen bedragen zullen worden gebaseerd op een hoofdsom van € 262,70. Dat is het bedrag dat [gedaagde] , uitgaande van de juistheid van haar veronderstelling, in ieder geval aan FBTO had moeten betalen, maar welk bedrag zij desondanks toch niet betaald heeft. Aan buitengerechtelijke incassokosten zal [gedaagde] aan FBTO aldus een bedrag van € 40,- moeten betalen.
De proceskosten van FBTO, die [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij aan FBTO zal moeten betalen, worden tot deze uitspraak aldus vastgesteld op € 385,22 (bestaande uit
€ 107,22 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 150,- (2 x € 75,-) aan salaris voor de gemachtigde van FBTO).