Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 september 2022 en de onderliggende stukken,
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezonden akte houdende eisvermeerdering van [eiser] , binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2023,
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezonden akte houdende overlegging aanvullende producties van [eiser] , met de producties 17-19, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2023,
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezonden akte overlegging producties van [gedaagde] met een productie, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2023,
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezonden akte houdende eisvermeerdering van [eiser] , binnengekomen bij de rechtbank op 12 januari 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 januari 2023,
- de antwoord akte naar aanleiding van de vermeerdering van eis van [gedaagde] .
2.De feiten
- een factuur d.d. 21 september 2020, ten bedrage van € 11.820,00 (equivalent van THB 435.356,63), te voldoen op de Nederlandse bankrekening van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 26 oktober 2020, ten bedrage van THB 435.336,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 22 november 2020, ten bedrage van THB 750.000,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 22 december 2020, ten bedrage van THB 750.000,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 17 januari 2021, ten bedrage van THB 750.000,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 5 maart 2021, ten bedrage van THB 500.000,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 22 maart 2021, ten bedrage van THB 500.000,00, te voldoen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 25 januari 2021 ten bedrage van THB 507.468 inzake de HomePro keuken en het afbouwen inclusief materialen van de 3 badkamers en gastentoilet, wederom te betalen op de Thaise bankrekening van de echtgenote van [gedaagde] .
- een factuur d.d. 12 januari 2021 Euro 4.980,64 inzake extra werk voor de te bouwen garage, welke factuur betaald diende te worden op de Nederlandse bankrekening van [gedaagde] .
3.Het geschil
4.De beoordeling
begeleiding geven aan de bouw van een woning, (….)” welke zal worden gebouwd door een Thaise bouwondernemer”,uit “
het ontwerpen van de betreffende woning alsmede het vervaardigen van een bouwtekening en een begroting” en verder uit “
benoeming, aansturing en controle van een Thaise uitvoerder die leiding geeft aan de Thaise bouwondernemer”. Uit deze omschrijving kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat partijen bedoeld hebben om [gedaagde] op te laten treden als aannemer. Zo zijn partijen immers uitdrukkelijk overeengekomen dat [gedaagde] de bouw “slechts” zal begeleiden en dat gebouwd zal worden door een Thaise bouwondernemer terwijl er ook nog een Thaise uitvoerder is die de betreffende bouwondernemer benoemt, aanstuurt en controleert. Ook de omschrijving van de overige werkzaamheden zoals het vervaardigen van een tekening en het maken van een begroting wijzen in de richting van bouwbegeleiding. [eiser] heeft ook overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een aanneemovereenkomst. Dat de echtgenote van [gedaagde] een aannemer in Thailand heeft benaderd voor de bouw van de woning en met deze aannemer een contract heeft gesloten, kan niet als een zodanige omstandigheid worden beschouwd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit uit praktische overwegingen zo is uitgevoerd omdat de echtgenote van [gedaagde] in Thailand was c.q. woonde en daar alle contacten had. Dit was ook de reden dat er betalingen door [eiser] aan haar moesten worden voldaan. Deze betalingen zijn naar de rechtbank begrijpt, doorgestort naar de Thaise aannemer. Ter zitting is voorts gebleken dat de eerste deelbetaling ad € 11.825,- door [eiser] aan [gedaagde] moest worden voldaan. Naar de rechtbank begrijpt is die betaling bedoeld voor het werk dat [eiser] zelf moest verrichten. [eiser] heeft dit alles niet althans onvoldoende betwist. Al het voorgaande past naar het oordeel van de rechtbank ook binnen de tussen partijen overeengekomen bouwbegeleiding door [gedaagde] , die erop gericht is om [eiser] te ontzorgen. Slotsom is dat er geen sprake is van een aanneemovereenkomst maar van een overeenkomst van bouwbegeleiding; een overeenkomst van opdracht. Dit dient als uitgangspunt in het navolgende.
2.957,50(2,5 punt × tarief € 1.183,00)