ECLI:NL:RBZWB:2023:3106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
02-089400-23, 02-225359-22, 02-322674-21 (TUL), 02-153321-21 (TUL), 02-205822-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging, belediging en mishandeling van ambtenaren met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging, belediging en mishandeling van ambtenaren. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in de PI Utrecht, werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A. Darrazi. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 18 april 2023, waar de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere de bedreiging van een GGZ-medewerker op 5 september 2022 en de mishandeling van een politieambtenaar op 31 maart 2023.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, gebaseerd op getuigenverklaringen en aangiftes. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar, gezien het delictpatroon en het reclasseringsadvies. De rechtbank benadrukte dat eerdere straffen niet tot gedragsverandering hadden geleid en dat de ISD-maatregel de enige mogelijkheid was om de recidive te verminderen en de maatschappij te beschermen.

Daarnaast werd de benadeelde partij, een politieambtenaar, schadeloosgesteld voor immateriële schade van € 100,-. De rechtbank verklaarde de vorderingen tot tenuitvoerlegging in andere zaken niet-ontvankelijk, gezien de opgelegde ISD-maatregel. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 2 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-089400-23, 02-225359-22, 02-322674-21 (TUL), 02-153321-21 (TUL), 02-205822-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de PI Utrecht, locatie Nieuwersluis,
raadsvrouw mr. A. Darrazi, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
  • op 5 september 2022 [slachtoffer 1] , medewerker van de GGZ, heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
  • op 31 maart 2023 ambtenaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
  • op 31 maart 2023 de ambtenaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie feiten heeft gepleegd. Hierbij baseert de officier van justitie zich op de aangiftes, de verklaringen van getuigen en de verklaringen van verdachte bij de politie.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 1] voert de officier van justitie aan dat, hoewel de bewoordingen gericht waren naar haar collega [naam ] , verdachte wel in de nabijheid verkeerde van aangeefster en bovendien een mes in haar handen had. Onder deze omstandigheden bestond bij aangeefster de vrees dat verdachte het mes daadwerkelijk zou gebruiken.
Verder voert de officier van justitie aan dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het mishandelen van ambtenaar [slachtoffer 2] , omdat zij haar alleen zou hebben gekrabd en niet zou hebben getrapt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs waar het gaat om de bedreiging van [slachtoffer 1] en de belediging van de ambtenaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van de mishandeling van ambtenaar [slachtoffer 2] is de raadsvrouw van mening dat de rechtbank verdachte vrij dient te spreken. Verdachte heeft [slachtoffer 2] niet getrapt en uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt slechts dat [slachtoffer 2] achteraf een kras op haar arm constateerde. Niet kan worden vastgesteld dat deze kras door het krabben van verdachte is ontstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van de zaak onder parketnummer 02-225359-22, en feit 2 onder parketnummer 02-089400-23 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgenomen als pagina 3 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2022237068 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , opgenomen als pagina 5 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2023080129-4 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 van parketnummer 02-089400-23 als volgt: verbalisant [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte haar bij het uitlopen van de cel op haar linkerarm heeft gekrabd. Bij het sluiten van de cel voelde ze vervolgens een scherpe pijn in haar linkerarm. Toen ze naar beneden keek zag ze een rode streep. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de aannemelijkheid of geloofwaardigheid van deze verklaring en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op dat moment aangeefster heeft gekrabd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02- 225359-22
zij op 5 september 2022 te Tilburg [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door, toen zij, verdachte, in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] was, dreigend de woorden te zeggen "flikker op, ik steek je neer', en vervolgens een mes vast te houden en te tonen;
02-089400-23
1
zij op 31 maart 2023 te Tilburg, een ambtenaar, [slachtoffer 2] (politie Zeeland-West-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar
bediening heeft mishandeld door haar te krabben;
2
zij op 31 maart 2023 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] (politie Zeeland-West-Brabant) en
/of[slachtoffer 4] (politie Zeeland-West-Brabant), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening,
in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "kankerhoer" en/of "tyfushoer" en/of "mongool" en/of "hondenlul" en/of "kankermongool" en/of "kankerzeikers" en/of "hoer".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een maatregel van plaatsing van verdachte in een instelling voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Aangezien ook aan de wettelijke vereisten is voldaan, sluit zij zich aan bij de conclusie van de reclassering dat er geen andere mogelijkheid is om het recidiverisico in te perken dan oplegging van de ISD-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte eerder weliswaar heeft verklaard dat zij zelf graag in aanmerking wil komen voor de ISD-maatregel, maar dat zij daar nu negatief tegenover staat. Zij ziet zichzelf als uitbehandeld en zou graag naar een euthanasiekliniek gaan. Het opleggen van de ISD-maatregel schiet dan ook ieder doel voorbij en zou nu neerkomen op een kale opsluiting voor de duur van twee jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte de ISD-maatregel kan worden opgelegd en of dat passend en geboden is.
De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat aan de wettelijk gestelde eisen voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft twee misdrijven begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de door haar begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf, die geheel geëxecuteerd zijn voorafgaand aan de pleegdatum van onderhavig strafbare feiten. Tenslotte is er volgens de reclassering een hoge kans op recidive.
Bij de beantwoording van de vraag of de ISD-maatregel passend en geboden is, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Zij heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een medewerkster van een zorginstelling en aan de mishandeling en belediging van opsporingsambtenaren. Deze feiten zijn overlast gevende feiten voor de samenleving en veroorzaken een gevoel van onveiligheid. Juist zorgmedewerkers en opsporingsambtenaren dienen, gezien het grote belang van hun werk voor de (veiligheid in de) maatschappij, hun werk onder normale omstandigheden te kunnen doen. De feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt passen in het patroon dat blijkt uit het 20 pagina’s tellende strafblad van verdachte. Zij heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan onder meer mishandeling, diefstal, vernieling en geweld tegen beroepsbeoefenaren. Verdachte heeft hiervoor werkstraffen en/of (voorwaardelijke) gevangenisstraffen opgelegd gekregen, en is ook diverse malen veroordeeld zich te houden aan bijzondere voorwaarden. De eerder opgelegde straffen hebben bij verdachte kennelijk geen gedragsverandering teweeg gebracht.
Over verdachte is (onder meer) op 4 april 2023 een reclasseringsrapport opgesteld.
De reclassering is van mening dat gedragsverandering alleen haalbaar is, wanneer dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel is. Volgens de reclassering zijn er geen passende alternatieven meer voorhanden. Ter zitting heeft de reclassering dit advies gehandhaafd. Deskundigen hebben verklaard dat de ISD-maatregel de enige mogelijkheid is gelet op de onmacht bij verdachte en de bescherming van haarzelf en de maatschappij. De oplegging (wederom) van een voorwaardelijke straf of een zorgmachtiging worden als niet haalbaar en passend beoordeeld.
Gelet op het delictpatroon dat blijkt uit het strafblad van verdachte, het goed onderbouwde reclasseringsadvies en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk en wenselijk is.
Het opleggen van een ISD-maatregel is weliswaar een ingrijpende en verstrekkende maatregel en geldt daarom als ultimum remedium, maar er is gebleken dat eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen niet geleid hebben tot (blijvende) gedragsverandering. De ISD-maatregel maakt het voor verdachte mogelijk om gedurende een langere periode, in een dwingend kader, middels behandeling en diagnostiek te werken aan haar terugkeer in de maatschappij. Daarnaast zal de opgelegde ISD maatregel de maatschappij beschermen tegen haar delictgedrag.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van haar problematiek een kans te geven en daarnaast de maatschappij optimaal te kunnen beschermen, acht de rechtbank het van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 128,- voor feit 1 onder parketnummer 02-089400-23.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 100,- immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit werd begaan met
behulp van dit voorwerp.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummers 02-153321-21 en 02-205822-20 dienen volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu zij eerder al volledig ten uitvoer zijn gelegd. De rechtbank zal hiertoe overgaan.
De officier van justitie heeft, gelet op de geëiste strafmodaliteit, verzocht de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-322674-21 af te wijzen. De rechtbank zal hiertoe overgaan omdat het, gelet op de opgelegde ISD-maatregel, niet opportuun is om de vordering op dit moment ten uitvoer te leggen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n, 266, 267, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02- 225359-22
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02-089400-23
feit 1:Mishandeling tegen ambtenaar;
feit 2:Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-153321-21.
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-205822-20;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-322674-21 af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 100,-. immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] € 100,- te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.