ECLI:NL:RBZWB:2023:3104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
10083868 CV EXPL 22-2262 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Cheung
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van uitvaartkosten na overlijden en de gevolgen van verzuim

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van uitvaartkosten van gedaagde, [gedaagde], na het overlijden van [naam], de ex-partner van gedaagde. De uitvaartkosten zijn ontstaan uit een overeenkomst tussen eiser en gedaagde, waarin gedaagde zich verplichtte de kosten te betalen. Eiser heeft twee facturen gestuurd, maar gedaagde heeft slechts een deel van het bedrag betaald, omdat hij in afwachting was van een uitkering van de uitvaartverzekering van DELA. Eiser stelt dat gedaagde in verzuim is, omdat de betalingstermijn van 14 dagen op de factuur is verstreken. Gedaagde voert verweer en stelt dat hij niet aansprakelijk is voor de kosten, omdat de verzekering niet heeft uitgekeerd en hij in de veronderstelling was dat de verzekering wel zou uitkeren. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde contractueel aansprakelijk is voor de betaling van de facturen, ongeacht de uitkering van de verzekering. De rechter wijst de vordering van eiser tot betaling van de hoofdsom van € 10.072,20 toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10083868 \ CV EXPL 22-2262
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: M.F.M. Bunnik,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2022;
- de brief van de gemachtigde van [eiser] van 24 februari 2023 met producties;
- de mondelinge behandeling van 17 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] (hierna: [naam]), de ex-partner en de moeder van de kinderen van [gedaagde], is op [overlijdensdatum] overleden. Zij had een uitvaartverzekering bij DELA en was verzekerd voor een bedrag van € 14.000,-.
2.2.
Na het overlijden van [naam] heeft [gedaagde] [eiser] de opdracht gegeven om de uitvaart van [naam] te verzorgen. De opdracht is vastgelegd in een overeenkomst van
23 maart 2021 die door zowel [eiser] als [gedaagde] is ondertekend.
2.3.
In de overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

De opdrachtgever betaalt de declaratie uiterlijk 14 dagen na factuurdatum. Blijft de betaling uit, dan is de opdrachtnemer gerechtigd alle kosten die gemaakt moeten worden voor inning op de opdrachtgever te verhalen.”
2.4.
[eiser] heeft na het verzorgen van de uitvaart twee facturen aan [gedaagde] gezonden, gedateerd op 15 mei 2021 en 8 september 2021. Het totale bedrag van de facturen bedraagt € 10.272,20.
2.5.
Omdat de verzekering van [naam] binnen een jaar vóór haar overlijden is afgesloten, is DELA een onderzoek gestart om te beoordelen of zij tot uitkering kan worden verplicht. Naar aanleiding hiervan hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat [gedaagde], zolang het onderzoek van DELA loopt, nog niet het volledige bedrag van de facturen hoeft te betalen, maar wel een maandelijks bedrag van € 100,-. Deze tussentijdse regeling zou komen te vervallen zodra DELA het onderzoek heeft afgerond. [gedaagde] heeft in totaal € 200,- betaald.
2.6.
DELA is niet tot uitkeren overgegaan. Het resterende bedrag van € 10.072,20 is onbetaald gebleven.
2.7.
In de brief van 14 december 2021 van [eiser], gericht aan [gedaagde], staat het volgende:

Op de achterzijde van deze brief vindt u het openstaande bedrag
[kantonrechter: € 10.072,20]
en een specificatie ervan. Wij verzoeken u het bedrag binnen 3 dagen over te maken via aangehechte acceptgirokaart.
Als wij uw betaling niet binnen de gestelde termijn ontvangen, geven wij de vordering uit handen aan ons gerechtsdeurwaarderskantoor en/of incassobureau. Wij wijzen u erop dat zij hiervoor kosten en rente in rekening brengen. Deze kosten kunnen circa 20% van het openstaande saldo bedragen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.184,52, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 10.072,20 vanaf 16 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van een bedrag van € 875,72;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan de vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft [eiser] de opdracht gegeven om de uitvaart van [naam] te verzorgen en de overeenkomst van opdracht ondertekend. Hij is als opdrachtgever aansprakelijk voor de kosten die [eiser] voor het verzorgen van de uitvaart heeft gemaakt. Dit is ook uitdrukkelijk in de overeenkomst vermeld. [gedaagde] moet daarom de facturen betalen. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] in verzuim is, omdat in de overeenkomst is vermeld dat de factuur binnen 14 dagen moet worden betaald. Dit is volgens [eiser] een fatale termijn, zodat een ingebrekestelling niet is vereist. Voor zover geen sprake is van een fatale termijn, is [eiser] van mening dat [gedaagde] in verzuim is, omdat hij ondanks de aanmaningen en de 14-dagenbrief niet heeft betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op het moment dat hij [eiser] de opdracht gaf om de uitvaart van [naam] te verzorgen, was hij in de veronderstelling dat DELA een bedrag van
€ 14.000,- zou uitkeren. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd, kan niet aan hem worden toegerekend. Hij moest immers na het overlijden van [naam] direct handelen en een uitvaart regelen. Dit heeft hij naar eer en geweten gedaan. Na het overlijden van [naam] is [gedaagde] bovendien een groot deel van haar schulden gaan afbetalen. Daar is hij nog steeds mee bezig. Hij vindt daarom dat niet hij maar de erfgenamen, bijvoorbeeld de moeder van [naam], aansprakelijk zijn voor het betalen van de facturen.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] [eiser] de opdracht heeft gegeven om de uitvaart van [naam] te verzorgen. Deze opdracht is vastgelegd in een overeenkomst die door [gedaagde] is ondertekend. In de overeenkomst is [gedaagde] als opdrachtgever genoemd, onder vermelding van zijn persoonsgegevens. Niet gesteld en niet gebleken is dat hij in naam van iemand anders heeft gehandeld. [gedaagde] is daarom gehouden tot betaling van de facturen, die als zodanig niet zijn betwist. De omstandigheid dat DELA geen bedrag heeft uitgekeerd ontslaat [gedaagde] niet van zijn contractuele aansprakelijkheid tegenover [eiser]. [gedaagde] heeft wel gelijk dat de kosten van de uitvaart een schuld zijn van de nalatenschap van [naam]. Dat staat echter los van zijn aansprakelijkheid voor de betaling van de facturen van [eiser]. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] in een moeilijke situatie is gekomen, maar hij zal zelf de erfgenamen moeten benaderen om aan hem de kosten van de uitvaart terug te betalen.
4.2.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot het betalen van de hoofdsom van € 10.072,20 toewijzen.
Verzuim
4.3.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de hoofdsom. Voor toewijzing van deze vorderingen is vereist dat [gedaagde] in verzuim is. Het verzuim treedt in, wanneer [gedaagde] in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Op grond van artikel 6:83 sub a BW treedt verzuim in zonder ingebrekestelling wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt, zonder dat de verbintenis is nagekomen (fatale termijn), tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft.
4.4.
Anders dan [eiser] stelt, is de betalingstermijn van 14 dagen die op de factuur staat geen fatale termijn. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat deze betalingstermijn vooraf tussen partijen is overeengekomen en niet eenzijdig door [eiser] is opgelegd. Voor het intreden van het verzuim is daarom een ingebrekestelling vereist. [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 14 december 2021 schriftelijk aangemaand waarbij hem een termijn van drie dagen voor de nakoming wordt gesteld en de gevolgen van het uitblijven van betaling zijn vermeld. De termijn van drie dagen is weliswaar kort, maar gelet op de omstandigheid dat [eiser] [gedaagde] vóór het versturen van de voornoemde brief meermaals schriftelijk heeft aangemaand, oordeelt de kantonrechter een termijn van drie dagen niet onredelijk. De brief van 14 december 2021 kan daarom worden aangemerkt als een ingebrekestelling. Dit betekent dat [gedaagde] per 18 december 2021 in verzuim is.
4.5.
Nu niet is betwist dat de 14-dagenbrief van 1 februari 2022 is ontvangen en het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal met ingangsdatum van
18 december 2021 worden toegewezen, omdat [gedaagde] vanaf deze datum in verzuim is.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten, waaronder de nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
106,89
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2 punten × € 396,00)
Totaal
1.412,89
4.6.
De nakosten worden begroot op:
- € 132,- als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan; en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.072,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 december 2021, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,72,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.412,89,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Cheung en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.