ECLI:NL:RBZWB:2023:3103

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
02-110270-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan afpersing op tankstation met vuurwapen

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een overval op een tankstation in Rucphen op 23 augustus 2020. De verdachte, die de vluchtauto bestuurde, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de plannen voor de overval en dat hij opzettelijk behulpzaam was geweest door de medeverdachten naar het tankstation te rijden en hen te wachten na de overval.

De zaak werd behandeld op 18 april 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I. Klein, presenteerde het bewijs, waaronder verklaringen van medeverdachten en de verdachte zelf. De verdediging betwistte de medeplichtigheid en stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de overval. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte bewust deelnam aan de voorbereidingen van de overval.

De rechtbank benadrukte de ernst van de overval en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de straffen die aan de medeverdachten waren opgelegd. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-110270-21
vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981
wonende te [woonadres]
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. I. Klein, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een of meer anderen op 23 augustus 2020 medeplichtig is geweest aan een overval op tankstation [de BP] te Rucphen (hierna: de BP)
,waarbij een vuurwapen (of een voorwerp dat daarop lijkt) is gebruikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , afgelegd bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Allereerst merkt de raadsman op dat twee medeverdachten inmiddels zijn veroordeeld voor medeplegen. Verdachte had een vergelijkbare rol als deze medeverdachten. Hij had dus moeten worden vervolgd voor medeplegen en moet vrijgesproken worden van medeplichtigheid. De raadsman voert daarnaast aan dat verdachte niet op de hoogte was van het plan om de BP te overvallen en hij derhalve geen opzet had. Er werd door de medeverdachten weliswaar gesproken over een overval, maar het was verdachte niet duidelijk dat de overval die avond daadwerkelijk zou plaatsvinden. De opmerkingen die hij hoorde deed hij af als dronkenmanspraat. Verdachte zou niet hebben meegewerkt wanneer hem duidelijk was geweest dat er die avond een overval zou worden gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
[medeverdachte 1] op 23 augustus 2020 een overval heeft gepleegd op de BP. Hij is het tankstation binnen gegaan met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft hiermee op een raam getikt en ‘ money, money’ geroepen. Hij kreeg vervolgens een geldbedrag van ongeveer
€ 300,= van aangever.
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] dit niet alleen heeft gedaan. Gelet op het dossier en de verhandeling ter terechtzitting, neemt de rechtbank aan dat verdachte degene was die de auto bestuurde waarmee de groep vrienden naar de de BP is gereden. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld hoe de betrokkenheid van verdachte aan de door [medeverdachte 1] gepleegde overval in juridische zin moet worden geduid.
Medeplichtigheid
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
Verdachte maakte deel uit van een vriendengroep, waar ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] deel van uitmaakten. Binnen deze vriendengroep was bekend dat [medeverdachte 4] een schuld had van € 2.000,-, die op korte termijn betaald moest worden. De dag voordat het geld betaald moest worden, zaten verdachte en de medeverdachten bij elkaar. Ze zijn vervolgens een rondje gaan rijden in de auto van [medeverdachte 3] . Verdachte was de bestuurder van de auto van [medeverdachte 3] . Iedereen in de auto wist dat de schuld van [medeverdachte 4] een dag later moest worden betaald. In de auto is door [medeverdachte 4] het idee geopperd de BP te overvallen en hier is verder over gesproken. Zo ging het erover wie de snelste was. Geconcludeerd werd dat dat [medeverdachte 1] was. Hij was daarom degene die de overval daadwerkelijk uit moest voeren. [medeverdachte 4] heeft een bivakmuts, handschoenen, een plastic zak en een alarmpistool aan [medeverdachte 1] gegeven om te gebruiken bij de overval. Bij de BP is [medeverdachte 3] uitgestapt om zijn schoenen om te wisselen met de slippers van [medeverdachte 1] , omdat [medeverdachte 1] moest kunnen rennen. [medeverdachte 5] is vervolgens met [medeverdachte 1] meegelopen, heeft op de uitkijk gestaan en heeft in zijn handen geklapt om verdachte het signaal te geven wanneer hij naar binnen moest gaan. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de overval gepleegd. Verdachte en de andere medeverdachten hebben in de auto gewacht totdat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] weer terugkeerden met de buit. Ze zijn gezamenlijk in de auto vertrokken, verdachte was nog steeds de bestuurder.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat er een overval op de BP zou worden gepleegd. Zoals door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verklaard, wist iedereen in de auto van het plan de overval te plegen. In de auto werd openlijk gesproken over de rolverdeling. [medeverdachte 1] verklaart dat hij in de auto van [medeverdachte 4] het pistool, de bivakmuts en handschoenen kreeg. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte hiervan niets zou hebben meegekregen: verdachte stelt nuchter te zijn geweest en de auto, een Volkswagen Golf, was zo klein dat een van de medeverdachten in de kofferbak moest plaatsnemen. Onder deze omstandigheden is het onaannemelijk dat een gesprek over de overval en de feitelijke voorbereiding langs verdachte heen is gegaan.
Ook de stelling dat verdachte niet vermoedde dat de overval die avond daadwerkelijk zou plaatsvinden acht de rechtbank ongeloofwaardig. Voordat verdachte en medeverdachten in de auto stapten, werd immers nog gesproken over de in te lossen schuld van [medeverdachte 4] . Bovendien moest [medeverdachte 1] zich in de auto klaar maken voor de overval (schoenen, bivakmuts, handschoenen): tijdens die handelingen werd ook duidelijk dat het op dat moment menens was. Desondanks is verdachte naar de BP gereden. Bovendien heeft hij gewacht tot [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] terug kwamen met de buit. Hierna heeft verdachte de groep verder vervoerd.
In het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, als bestuurder van de vluchtauto, bewust behulpzaam en dus medeplichtig is geweest aan de overval.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[medeverdachte 1] op 23 augustus 2020 te Rucphen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, dat aan tankstation [de BP] toebehoorde, door die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en daarbij dreigend de woorden toe te voegen "money, money" en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk als bestuurder van een auto die [medeverdachte 1] en diens mededader(s) naar voornoemd tankstation te rijden en vervolgens aldaar op hem te wachten, teneinde hem met de buit te kunnen vervoeren;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van oordeel dat geen straf of maatregel zou moeten volgen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair stelt de raadsman dat, indien de rechtbank wel tot een veroordeling komt, er slechts sprake is van medeplichtigheid. Gelet op de eerder opgelegde straffen in de zaken van de medeverdachten en het blanco strafblad van verdachte, is de raadsman van mening dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Daarbij voert de raadsman ook nog aan dat verdachte een forse schuld heeft opgelopen na de openbare verkoop van zijn huis. Wanneer hij nu detentie zou moeten ondergaan, verliest hij zijn inkomsten. De raadsman is van mening dat een werkstraf voor de duur van 240 uur passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is medeplichtig geweest aan een overval op een tankstation, waarbij de medewerker van het tankstation is bedreigd met een op een vuurwapen lijkend voorwerp. Verdachte is degene geweest die de groep van en naar de plaats delict heeft gereden en ook de vlucht mogelijk heeft gemaakt. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Dergelijke feiten hebben niet alleen een grote impact op het slachtoffer, maar zorgen ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere strafmodaliteit. Hetgeen de verdediging ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak voor straftoemeting is het uitgangspunt bij een overval op een tankstation twee jaar gevangenisstraf. Verdachte wordt echter alleen de medeplichtigheid verweten, wat een strafmatiging van een derde met zich brengt. De rechtbank neemt als uitgangspunt dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Gelet op de straffen die opgelegd zijn aan de medeverdachten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplichtigheid aan afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.