4.3.1Is [slachtoffer] overleden?
De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat [slachtoffer] is overleden. Nu er geen stoffelijk overschot is gevonden, moet de rechtbank deze vraag aan de hand van (andere) feiten en omstandigheden beantwoorden.
Om te kunnen oordelen over de oorzaak van de verdwijning van [slachtoffer] is het van belang om een zo helder mogelijk beeld van [slachtoffer] en zijn leven te krijgen.
De persoon [slachtoffer]
Toen [slachtoffer] op 21 november 2013 verdween, was hij 27 jaar oud. Zijn ouders zijn gescheiden en hij heeft twee zussen. De band met zijn ouders en zussen was goed. Hij was een heel sociaal persoon, had een uitgebreide kennissenkring en een aantal goede vrienden. Hij was een echte levensgenieter. Daarnaast had [slachtoffer] sinds maart 2011 een relatie met [getuige 5] en woonde hij sinds negen maanden met haar samen in haar woning in [plaats 2] . [slachtoffer] was zijn eigen woning in [plaats 2] aan het verbouwen. Hij verkeerde in goede gezondheid en er was geen sprake van depressie of een andere geestesziekte. De huisarts heeft aanvullend verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gekend als iemand die vol levensvreugde zat, vol met plannen en ideeën en in een innige relatie. [slachtoffer] heeft tot zes maanden voor zijn verdwijning gedurende zes jaar als vertegenwoordiger bij de [firma] gewerkt. Nadat hij daar is ontslagen heeft hij geen ander werk meer gehad. Hij was ten tijde van zijn verdwijning “in ziekenkas”, wat betekent dat hij een ziektewetuitkering genoot. Er zijn geen aanwijzingen voor financiële problemen van [slachtoffer] .
Uit het dossier blijkt echter dat dit niet het hele verhaal is. [slachtoffer] huurde vanaf eind 2012 een garagebox in [plaats 1] op naam van zijn zus [benadeelde 1] . Deze garagebox diende onder meer als opslagplaats voor diverse soorten verdovende middelen. De verdovende middelen zijn aangetroffen in een afgesloten vriezer. [slachtoffer] had een klantenbestand voor het dealen van drugs. Hij hield zich bezig met de handel in vooral – maar niet uitsluitend – wiet. Voor de inkoop van wiet ging [slachtoffer] naar Roosendaal.
Is sprake van een vrijwillige verdwijning?
[slachtoffer] is in de ochtend van 21 november 2013 rond 08.00 uur vanaf de woning van [getuige 5] vertrokken en heeft voor zijn vertrek tegen [getuige 5] gezegd dat hij ‘dingen’ ging doen en dat hij in de middag terug zou zijn. Zij zouden samen naar de COCOON-beurs in Brussel gaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die ochtend een afspraak had met [slachtoffer] .
De vriendin, familie en vrienden van [slachtoffer] hebben hem daarna nooit meer gezien. [benadeelde 2] , de moeder van [slachtoffer] , heeft verklaard dat hij zijn vriendin, familie en de verbouwing van zijn huis nooit zomaar in de steek zou laten. Ook [benadeelde 3] , de jongste zus van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] nooit zou vertrekken zonder iets te laten weten. Als hij op vakantie zou zijn gegaan dan zou hij altijd op voorhand iets hebben laten weten. Daarnaast heeft [benadeelde 4] , de vader van [slachtoffer] , verklaard dat [slachtoffer] de renovatie van zijn huis in [plaats 2] - een project waar hij al zijn tijd, geld en motivatie in stak - nooit zomaar in de steek zou laten. De kans dat [slachtoffer] vrijwillig is vertrokken is volgens hem nul. [benadeelde 1] [slachtoffer] , de oudste zus van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij vlak voor zijn verdwijning door [slachtoffer] was opgehaald en dat hij zijn nieuwe huis had laten zien en had verteld over zijn ideeën. Hij zou dat nooit vrijwillig in de steek laten. Ook de relatie met [getuige 5] en alle dromen en plannen die hij nog had, zou hij niet zomaar in de steek laten. Zij acht de kans dat hij vrijwillig is vertrokken 0%. Dat zou hij zijn moeder nooit aandoen.
De Belgische politie heeft navraag gedaan bij de nationale luchthaven Zaventem. Dat leverde een negatief resultaat voor de logging grenscontrole non-Schengen bestemmingen op. Ook was er geen ingecheckte ruimbagage geregistreerd op naam van [slachtoffer] .
De iPhone met [telefoonnummer 1] van [slachtoffer] is niet meer gebruikt na 21 november 2013 om 08.05 uur. Het toestel met [telefoonnummer 2] dat in gebruik was bij [slachtoffer] is na 21 november 2013 om 09.41 uur ook niet meer actief geweest.
Op 10 december 2013 en 9 september 2014 werd in het tv-programma Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de vermissing van [slachtoffer] . Op 8 september 2014 werd in het programma Bureau Brabant aandacht besteed aan de vermissing van [slachtoffer] . Later werd op 9 april 2019 in het programma Opsporing Verzocht en op 10 april 2019 in het Belgische programma Faroek nogmaals aandacht besteed aan de verdwijning van [slachtoffer] . Ook in de schrijvende pers werden artikelen aan de vermissing gewijd.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] abrupt is verdwenen. Door de verdediging is aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar een mogelijke vrijwillige verdwijning. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
[slachtoffer] zou op 21 november 2013 in de middag thuiskomen om vervolgens met zijn vriendin naar een woon- en interieurbeurs in Brussel te gaan. Hij is niet teruggekomen en heeft niets laten weten. Ook aan zijn ouders en zussen heeft hij niets laten weten. Zij hebben [slachtoffer] nooit meer gezien of gesproken. Daarnaast is gebleken dat [slachtoffer] de ochtend van zijn vermissing een ontmoeting voor een grote drugsdeal had met verdachte. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [slachtoffer] een grote hoeveelheid drugs aankoopt om vervolgens direct daarop volgend abrupt vrijwillig te verdwijnen. Bovendien is ook in de vriezer in de loods die in gebruik was bij [slachtoffer] nog een grote hoeveelheid drugs met een aanzienlijke waarde aangetroffen. Ook dat is een contra-indicatie voor een vrijwillige verdwijning.
Door de verdediging is aangevoerd dat er meer onderzoek had kunnen plaatsvinden naar het mogelijke vertrek via andere luchthavens. Ondanks het feit dat het onderzoek niet uitputtend is geweest, is de rechtbank van oordeel dat het dossier veel contra-indicaties voor een vrijwillige verdwijning bevat. De ouders en zussen van [slachtoffer] zijn daarover heel duidelijk: [slachtoffer] zou nooit zomaar vertrekken zonder iets te laten weten. Daar komt bij dat niemand [slachtoffer] na 21 november 2013 nog heeft gezien, ondanks dat er in de media herhaaldelijk aandacht is besteed aan zijn vermissing. Ook is geen gebruik meer gemaakt van zijn telefoons. Tot slot ziet de rechtbank ook in de renovatie van de woning van [slachtoffer] in [plaats 2] een contra-indicatie voor een vrijwillige verdwijning. Gelet op alle verklaringen die daarover zijn afgelegd, was deze woning voor [slachtoffer] belangrijk en stopte hij daar veel tijd, geld en energie in. Het is nogal een stap om zomaar van de ene op de andere dag vrijwillig te verdwijnen. Bovendien is ook niet gebleken van enige voorbereiding voor de uitvoering van een dergelijk ingrijpend besluit noch van een motief voor een vrijwillige verdwijning. Ook in het door de verdediging geschetste ‘dubbelleven’ van [slachtoffer] ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor een vrijwillig vertrek. Er zijn geen aanwijzingen dat het dubbelleven van [slachtoffer] feitelijk meer inhield dan dat hij, buiten medeweten van zijn familie, handelde in drugs. Er zijn evenmin aanwijzingen dat hij voornemens was om met deze handel te stoppen, nu hij hiermee blijkbaar in ieder geval in zijn levensonderhoud kon voorzien.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er geen enkele aanwijzing is voor een vrijwillige verdwijning van [slachtoffer] . Er zijn daarentegen meerdere contra-indicaties voor een vrijwillig vertrek. Hierbij weegt de rechtbank ook het tijdsverloop mee. Na ruim negen jaar is immers nog steeds niets vernomen van [slachtoffer] .
Ook voor een onvrijwillige verdwijning, waarbij [slachtoffer] nog in leven zou zijn, zijn geen aanwijzingen. Bovenstaande feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel vast staat dat [slachtoffer] is overleden.
4.3.3Is verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] betrokken?
Bij de beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende.
Contact en ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer]
Gelet op de overeenkomsten in route, locaties en tijdstippen van het [telefoonnummer 2] en de gegevens van route, locaties en tijdstippen van de Coyote uit de Audi van [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat het [telefoonnummer 2] werd gebruikt door [slachtoffer] .
Uit onderzoek naar de telefoonnummers [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] wordt aannemelijk geacht dat deze telefoonnummers in gebruik waren bij verdachte. Het [telefoonnummer 3] werd door verdachte gebruikt bij een 112-melding op 5 november 2013. De telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] werden gebruikt in een telefoontoestel met hetzelfde IMEI-nummer. De telefoonnummers onderhielden veel contacten met de telefoonnummers die aan de toenmalige vriendinnen van verdachte kunnen worden gekoppeld. Uit het dossier blijkt ook dat verdachte gebruik maakte van het [telefoonnummer 6] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het best zou kunnen kloppen dat hij die telefoonnummers gebruikte. Hij gebruikte in die tijd meerdere telefoonnummers en weet niet meer precies welke dat waren.
Uit de historische gegevens blijkt dat het eerste contact tussen [telefoonnummer 2] van [slachtoffer] en [telefoonnummer 5] van verdachte op 26 augustus 2013 was. In totaal vonden er tussen deze twee telefoonnummers 42 contacten plaats in de periode van 26 augustus 2013 tot en met 25 september 2013. Gelet op de aangestraalde zendmasten bestaat de mogelijkheid dat er op 13 en 19 september 2013 een ontmoeting tussen de gebruikers van beide nummers heeft plaatsgevonden.
Vanaf 25 september 2013 heeft het [telefoonnummer 2] van [slachtoffer] contact gehad met het [telefoonnummer 4] van verdachte. In totaal vonden er tussen deze twee nummers 56 contacten plaats in de periode van 25 september 2013 tot en met 21 november 2013. Gelet op de aangestraalde zendmasten en de verklaring van verdachte ter zitting heeft er op 21 november 2013 een ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] plaatsgevonden.
Het [telefoonnummer 2] van [slachtoffer] heeft in de periode vanaf 25 september 2013 op één inkomend sms-bericht na alleen contact gehad met het [telefoonnummer 4] van verdachte.
[getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] in het groot, in kilo’s, in wiet deed. Hij ging naar Roosendaal om zich te bevoorraden. Hij ging naar goeie Nederlanders. Dat waren twee oudere mannen die samen een bedrijfje hadden. Een was een kale, stoere man die de deals deed, het geld aannam en de drugs overhandigde. Als [slachtoffer] naar Roosendaal ging om drugs te kopen dan ging hij altijd gekleed in pak om ouder over te komen. Hij ging gemiddeld om de twee weken daarheen, maar soms ook weleens een maand niet. [slachtoffer] nam binnenwegen en parkeerde aan de grens, waar hij werd opgehaald. Hij bewaarde zijn geld in de garage in [plaats 1] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] al anderhalf jaar kende en dat hij een keer of vijftien ‘dingen’ met hem heeft gedaan. Met ‘dingen’ bedoelt verdachte de handel in drugs. Verdachte verkocht wiet aan [slachtoffer] .
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] elkaar kenden, dat zij met elkaar in drugs handelden en dat zij in dat verband telefonisch contact hadden en elkaar ontmoetten.
20 november 2013
Uit de historische gegevens blijkt dat verdachte op 20 november 2013 om 11.14 uur met [telefoonnummer 4] een sms-bericht heeft gestuurd naar [slachtoffer] . Hierop heeft [slachtoffer] om 11.21 uur gereageerd met een sms-bericht. Om 13.18 en 13.39 uur heeft verdachte met het [telefoonnummer 6] naar het [telefoonnummer 7] gebeld. Dit telefoonnummer was in gebruik bij [medeverdachte] . [medeverdachte] bevond zich op 20 november 2013 tussen 07.44 uur en 15.53 uur in Chaam. Hij was daar als zzp’er werkzaam. Om 13.54 uur straalde verdachte ook een zendmast in Chaam aan. Om 14.11 en 14.12 uur probeerde verdachte [slachtoffer] te bereiken. Vervolgens belde verdachte om 14.25 uur naar [slachtoffer] en volgde een gesprek van 155 seconden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat verdachte nadat hij contact heeft gehad met [slachtoffer] contact heeft opgenomen met [medeverdachte] en vervolgens ook in Chaam is geweest. Daarna heeft verdachte opnieuw contact gehad met [slachtoffer] .
21 november 2013
[getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 21 november 2013 meer wiet ging halen dan gebruikelijk vanwege de aankomende feestdagen. Hij ging dat halen bij de Nederlanders. [slachtoffer] is rond 08.00 uur vertrokken vanaf de woning van [getuige 5] in [plaats 2] . Om 08.03 uur heeft [slachtoffer] een sms-bericht naar verdachte gestuurd.
[medeverdachte] heeft op 21 november 2013 een vrije dag genomen. [getuige 6] , de toenmalige vriendin van [medeverdachte] , heeft verklaard dat [medeverdachte] altijd ging werken als er werk was en niet zomaar vrij nam. Die ochtend om 07.56 uur heeft verdachte naar [medeverdachte] gebeld.
De Peugeot Partner met [kenteken 1] werd gehuurd door [medeverdachte] . Uit de vergelijking tussen de locaties en tijdstippen van de track-and-tracegegevens van die Peugeot Partner en de mastlocaties en tijdstippen van het [telefoonnummer 7] dat in gebruik was bij [medeverdachte] , blijkt dat tussen 07.57 uur en 10.54 uur en tussen 12.15 uur en 19.43 uur de Peugeot en de telefoon met het [telefoonnummer 7] van [medeverdachte] samen waren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte] de bestuurder was van de Peugeot. Uit de track-and-tracegegevens van de Peugeot blijkt dat [medeverdachte] om 08.11 uur vanaf de woning van zijn toenmalige vriendin [getuige 6] aan de [adres 1] in Roosendaal is vertrokken. Om 08.22 uur is hij aangekomen op het Oostplein te Roosendaal, waar hij heeft stilgestaan tot 10.17 uur. Ter plaatse is een woonboulevard gevestigd.
Om 08.20 en 08.36 uur hebben [slachtoffer] en verdachte telefonisch contact met elkaar gehad. De telefoon van [slachtoffer] straalde op dat moment een mast aan in [plaats 1] .
De telefoon van [medeverdachte] straalde om 08.55 uur aan op de mast aan de Driehoekstraat in Roosendaal. Op dezelfde mast straalde om 09.00 uur ook de telefoon van verdachte aan.
Om 09.28 en 09.29 uur hebben verdachte en [slachtoffer] over en weer sms-berichten naar elkaar verstuurd. Beide telefoons straalden op die momenten andere masten in Essen aan. Ook om 09.35 uur heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Uit de gegevens van de Coyote uit de Audi van [slachtoffer] blijkt dat dat apparaat door gebruik te maken van de fysieke aan-/uitschakelaar om 09.36 uur is uitgezet. Vervolgens heeft [slachtoffer] om 09.41 uur tweemaal een sms-bericht van de provider ontvangen, waarbij zijn telefoon een mast in Roosendaal aanstraalde. Het laatste contact van de telefoon van [slachtoffer] betrof een sms-bericht van de provider om 09.56 uur, waarbij de telefoon een mast in Essen aanstraalde.
Het laatste actieve gesprek van het [telefoonnummer 4] van verdachte was om 09.35 uur. Dit tijdstip valt samen met het laatste gesprek van [slachtoffer] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 21 november 2013 rond 09.30 uur een ontmoeting had met [slachtoffer] en dat zij (drugs)zaken hebben gedaan. [slachtoffer] was daar met zijn Audi.
Tussenconclusies
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 november 2013, nadat hij telefonisch contact had gehad met [slachtoffer] , telefonisch contact had met [medeverdachte] . Daarna heeft verdachte weer telefonisch contact gehad met [slachtoffer] .
In de ochtend van 21 november 2013 heeft opnieuw telefonisch contact plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. [slachtoffer] heeft zich toen van [plaats 2] naar [plaats 1] verplaatst en vervolgens richting Essen. Verdachte heeft die ochtend ook contact met [medeverdachte] gehad, die een vrije dag had opgenomen. De telefoons van verdachte en [medeverdachte] straalden omstreeks 09.00 uur beide aan op de mast aan de Driehoekstraat in Roosendaal. Daarna verplaatste verdachte zich richting Essen. Vervolgens heeft tussen 09.28 en 09.35 uur opnieuw telefonisch contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Na 09.35 uur zijn er geen actieve gesprekken meer geweest met de telefoons van [slachtoffer] en verdachte. Het Coyote toestel is uitgezet om 09.36 uur.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat omstreeks 09.35 uur een ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] diezelfde ochtend eerst naar [plaats 1] is gereden en in de garagebox geen geld is aangetroffen, leidt de rechtbank af dat hij naar zijn garagebox is gegaan om het geld dat hij daar bewaarde op te halen. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] die ochtend voornemens was om een aanzienlijke hoeveelheid wiet van verdachte te kopen, waarvoor [slachtoffer] dan ook een grote hoeveelheid geld bij zich had. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte de laatst bekende persoon is die telefonisch en fysiek contact heeft gehad met [slachtoffer] .
Peugeot Partner
Uit de track-and-tracegegevens blijkt dat de Peugeot op 21 november 2013 tweemaal nabij de kruising Antwerpsebaan - Nederheidsebaan in Schijf, gemeente Rucphen is geweest. De eerste keer om 10.27 uur - op en neer vanuit Roosendaal zonder de motor af te zetten - en de tweede keer om 13.24 uur gedurende tweeëneenhalve minuut. In de directe omgeving van de verkregen coördinaten is een parkeerplaats gelegen aan de rand van een bosperceel. Verdachte heeft ter zitting, waar hem ook een kaartje van het desbetreffende gebied is getoond, verklaard dat de ontmoeting met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden op de achterste parkeerplaats bij de Rucphense bossen.
De Peugeot is om 10.39 uur vanaf de Anna Bijnslaan in Roosendaal via het Rozenven in Rucphen en de Kerkweg in Nispen naar de Campiniastraat in Antwerpen gereden. De Peugeot kwam om 11.44 uur aan op de Campiniastraat. De Kerkweg loopt langs ’t Dreefje in Schijf, waar de Audi van [slachtoffer] volgens het Coyote systeem ook, kort voor de uitschakeling van het apparaat, is geweest. Na een verblijf van ongeveer één minuut op de Campiniastraat is de Peugeot weer vertrokken naar Roosendaal.
In de periode tussen 10.54 en 12.15 uur zijn er van het telefoonnummer van [medeverdachte] geen zendmastgegevens voorhanden. Dit is de periode dat de track & trace van de Peugeot GPS-locaties aangeeft in België. Zolang de Peugeot gedurende de rit naar België nog in Nederland is, komen de GPS-locaties van de track & trace overeen met de zendmastlocaties van het telefoonnummer van [medeverdachte] . Van de terugrit vanaf de Campiniastraat naar de Eikenlaan in Roosendaal komen de GPS-locaties van de track & trace overeen met de zendmastlocaties van het telefoonnummer van [medeverdachte] zodra zij zich weer in Nederland bevinden. Hierdoor kan worden verondersteld dat de Peugeot en het telefoonnummer tijdens deze ritten in gebruik waren bij [medeverdachte] .
Aantreffen Audi van [slachtoffer] in Merksem (Antwerpen)
Op 25 november 2013 wordt de Audi van [slachtoffer] aangetroffen in de Campiniastraat in Merksem. De auto was niet slotvast afgesloten. De contactsleutel werd aangetroffen in het opbergvakje van de middenconsole. [getuige 7] heeft verklaard dat de auto op 21 november 2013 is geparkeerd tegenover zijn woning en dat uit het voertuig een man met een vest met capuchon stapte die wegliep in de richting van het waterzuiveringsstation. [getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] zeker geen kleding met capuchon mee had.
ANPR
Naar aanleiding van het aantreffen van de Audi is navraag gedaan naar alle ANPR-camera’s gelegen tussen [plaats 2] en Essen Horendonk – Nispen. Op 21 november 2013 om 11.30 uur is de Audi door de camera’s gezien op het kruispunt Sint-Jobsesteenweg / Durentijdlei. Het voertuig reed op dat moment richting de E19. De bestuurder was niet zichtbaar. Wel was zichtbaar dat er geen passagier in het voertuig zat. De Audi werd gevolgd door de Peugeot. Bij de Audi en de Peugeot waren de zonnekleppen van zowel de bestuurder als de bijrijder neergeklapt, terwijl dat bij geen van de andere voertuigen die daar reden het geval was. Uit openbare bronnen blijkt dat het op 21 november 2013 zwaarbewolkt weer was in die regio.
Ook om 11.33 uur reed de Audi, gevolgd door de Peugeot, nog steeds in dezelfde richting.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] tijdens de ritten van en naar de Campiniastraat de bestuurder van de Peugeot was. Op de Campiniastraat is de Audi van [slachtoffer] aangetroffen. Uit de ANPR-beelden blijkt dat de Audi op 21 november 2013 tweemaal met een tussenpoos van drie minuten, namelijk om 11.30 en 11.33 uur, ter hoogte van Brasschaat werd gevolgd door de Peugeot van [medeverdachte] . Daarnaast is gebleken dat de Peugeot na ongeveer één minuut weer vanuit de Campiniastraat is vertrokken naar Roosendaal. Daaruit leidt de rechtbank af dat de bestuurder van de Peugeot, zijnde [medeverdachte] , enkel naar de Campiniastraat is gereden om de bestuurder van de Audi op te halen en mee terug te nemen naar Nederland. Gelet op het signalement dat door de getuige is gegeven van de bestuurder van de Audi, tezamen met het feit dat een telefoon van [slachtoffer] in een verborgen ruimte in de auto is aangetroffen, het voertuig niet slotvast was achtergelaten en de sleutels in de middenconsole lagen, acht de rechtbank het uitgesloten dat [slachtoffer] de bestuurder is geweest. Bovendien waren de zonnekleppen aan zowel de bestuurders- als passagierszijde van beide auto’s omlaag, terwijl dit bij andere voertuigen niet het geval was. Dit vormt een indicatie voor het feit dat de bestuurders niet herkenbaar in beeld wilden komen.
De reiniging van de Audi
[getuige 5] heeft verklaard dat de Audi van [slachtoffer] op 19 november 2013 compleet is gereinigd. [getuige 8] , werkzaam bij [bedrijf] , heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn Audi op 19 november 2013 heeft gebracht. Zij herinnert zich dat nog goed omdat zij enkele dagen daarna via Facebook had vernomen dat de auto in verband werd gebracht met een verdwijning. Van de auto werd het gehele interieur gereinigd: het gehele interieur werd gestofzuigd, de stoelen werden bespoten met reinigingsproduct voor dieptereiniging en het dashboard werd schoongemaakt met een product, inclusief het stuurwiel en de versnellingspook.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige 8] over de reiniging van de Audi. Zij heeft heel specifiek benoemd hoe de reiniging heeft plaatsgevonden en kon zich dit nog heel goed herinneren vanwege het kort daarna volgende bericht over de verdwijning. Dat niet bekend is of de reiniging door haarzelf of door een medewerker is uitgevoerd maakt dat niet anders.
Dna-sporen in de Audi
De versnellingspook van de Audi is bemonsterd op mogelijk achtergelaten menselijk celmateriaal (C005). Deze bemonstering is door het (Belgische) Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (hierna: NICC) genetisch geanalyseerd (13_814.4m). Dit leverde een dna-mengprofiel op van tenminste twee personen, waarvan tenminste één mannelijk individu. Op basis van de piekhoogten kon een onvolledig genetisch hoofdprofiel afkomstig van een mannelijk individu, verschillend van het profiel van MAN1 ( [slachtoffer] ), worden onderscheiden. Dit hoofdprofiel werd MAN2 genoemd (13_814.4mi). Door het NFI is een vergelijkend dna-onderzoek uitgevoerd. Het 'Belgische' dna-hoofdprofiel met staalnummer 13_814.4mi (C005 Versnellingspook (MAN2)) matcht met het dna-profiel van verdachte (RGQ016). Dit betekent volgens het NFI dat het sporenmateriaal met staalnummer 13_814.4mi afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van de acht overeenkomende loci in het dna-profiel van het sporenmateriaal met staalnummer 13_814.4mi is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man deze combinatie van dna-kenmerken heeft is kleiner dan één op één miljard. Ook het NICC heeft het profiel van MAN2 vergeleken met het referentieprofiel van verdachte (RGQ016#01). Uit de berekening volgt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is om het profiel MAN2 aan te treffen indien het afkomstig is van RGQ016#01 dan indien het afkomstig zou zijn van een ander persoon willekeurig genomen uit de bevolking en niet verwant aan RGQ016#01.
Daarnaast is ook het contactgedeelte van de autogordel (inclusief gesp) aan de bestuurderszijde van de Audi veiliggesteld (2013/19955). Door het NICC is een bemonstering genomen van dit stuk autogordel met sluiting (13_814.18m). De genetische analyse van deze bemonstering leverde een dna-mengprofiel op afkomstig van tenminste drie personen, waarvan ten minste één mannelijk individu. Het NICC stelde een overeenkomst vast tussen dit dna-mengprofiel en het dna-profiel van [slachtoffer] . Het NICC heeft vervolgens een vergelijking gedaan met het referentieprofiel van verdachte (RGQ016#01). Hieruit blijkt dat - op één na - alle pieken waaruit het profiel van RGQ016#01 bestaat, teruggevonden worden in de gemeenschappelijke systemen van onderstaand mengprofiel. Hierdoor kan RGQ016#01 niet uitgesloten worden als mogelijke bijdrager aan het mengprofiel op de autogordel (13_814.18m). Recent is nader onderzoek uitgevoerd door het NICC. Hierbij is het dna-profiel van verdachte (RGQ016#02) opnieuw vergeleken met het spoor dat werd veiliggesteld van de autogordel. Uit dit onderzoek volgt dat de verkregen resultaten ongeveer 123 miljoen keer waarschijnlijker zijn indien RGQ016#02, [slachtoffer] en één onverwante onbekende hebben bijgedragen tot het sporenprofiel dan indien [slachtoffer] en twee onverwante onbekenden hebben bijgedragen tot het sporenprofiel.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit de bevindingen van de dna-onderzoeken dat verdachte donor is van een deel van het celmateriaal op de versnellingspook en de autogordel in de Audi van [slachtoffer] .
Secundaire (indirecte) dna-overdracht
Door de verdediging is aangevoerd dat er bij hun ontmoeting op 21 november 2013 fysiek contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] , waardoor het dna van verdachte door secundaire overdracht op de versnellingspook en autogordel terecht kan zijn gekomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] op 21 november 2013 een ontmoetingsknuffel en een hand heeft gegeven.
Bij secundaire overdracht wordt dna op een indirecte manier overgedragen. Dat betekent dat dna van een persoon via een of meer tussenstappen op een voorwerp terecht komt, zonder dat de betreffende persoon met dat voorwerp contact heeft gehad. Die tussenstappen kunnen andere personen of voorwerpen zijn. Vooropgesteld dient te worden dat naarmate er meer tussenstappen zijn tussen de persoon en het voorwerp de kans kleiner wordt dat er dna van de persoon wordt aangetroffen op het voorwerp. Bij elke tussenstap gaat er dna verloren. De kans dat indirecte overdracht leidt tot detectie van een relatief grote hoeveelheid dna is klein.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat de Audi van [slachtoffer] op 19 november 2013 grondig is gereinigd. Na het aantreffen van de Audi in Merksem op 25 november 2013 werd dna-onderzoek in het voertuig ingesteld. Op de versnellingspook is een dna-mengprofiel afkomstig van twee personen aangetroffen, waarvan verdachte donor is van het hoofdprofiel. Op de autogordel aan de bestuurderszijde wordt een dna-mengprofiel van drie personen aangetroffen, waarvan zowel [slachtoffer] als verdachte donoren zijn.
Toen verdachte met deze feiten werd geconfronteerd beriep hij zich op zijn zwijgrecht. Dit terwijl de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zodanig wezen op betrokkenheid van verdachte bij het wegzetten van de Audi dat van hem een redelijke verklaring mocht worden verlangd om dit te weerleggen. Pas op zitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] bij de ontmoeting op de ochtend van 21 november 2013 een omhelzing en handdruk heeft gegeven. Verdachte heeft de rechtbank voor de laattijdigheid van die verklaring geen plausibele verklaring kunnen en/of willen geven. Door de verdediging is ook geen verzoek gedaan nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van secundaire overdracht.
In beginsel is enkel het aantreffen van dna op de autogordel en de versnellingspook onvoldoende om met zekerheid vast te stellen dat de persoon van wie het dna afkomstig is in de auto heeft gereden. Ook het feit dat het dna van verdachte op de versnellingspook het hoofdprofiel van het mengprofiel betreft is daarvoor op zichzelf onvoldoende. De rechtbank heeft echter hiervoor al vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] op zowel 20 als 21 november 2013 veelvuldig contact hebben gehad, telkens nagenoeg gelijktijdig met het contact tussen verdachte en [slachtoffer] . Ook is al vastgesteld dat [medeverdachte] de bestuurder was van de Peugeot die achter de Audi reed ter hoogte van Brasschaat en die slechts ongeveer één minuut op de Campiniastraat is geweest, om de bestuurder van de Audi mee terug te nemen naar Nederland. Bovendien is er een relatief korte tijdspanne tussen de ontmoeting van verdachte en [slachtoffer] en het wegzetten van de Audi in Merksem.
Tussenconclusie
Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat de rechtbank concludeert dat verdachte in de Audi heeft gereden en deze auto omstreeks 11.44 uur op de Campiniastraat in Merksem heeft geparkeerd, waar verdachte door [medeverdachte] is opgehaald om terug te gaan naar Nederland.
Het alternatieve scenario over de secundaire overdracht zoals geschetst door de verdediging acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Daarbij is voor de rechtbank mede het volgende van belang. Zoals hiervoor onder het kopje “Peugeot Partner” uiteengezet, kan worden verondersteld dat de Peugeot tijdens de rit naar en van de Campiniastraat in Merksem in gebruik was bij [medeverdachte] . Verdachte en [medeverdachte] waren - en zijn - bevriend. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij loyaal zijn aan elkaar en voor elkaar klaar staan als zij hulp nodig hebben. Volgens verdachte heeft hij op 21 november 2013 niet in de Audi van [slachtoffer] gereden. Uitgaande van de juistheid van die verklaring zou [medeverdachte] - die naar het oordeel van de rechtbank achter de Audi naar Merksem is gereden en de bestuurder van de Audi vanaf de Campiniastraat in Merksem naar Roosendaal heeft gebracht - bij uitstek een voor verdachte ontlastende verklaring kunnen afleggen. Dat heeft [medeverdachte] echter niet gedaan, mogelijk (mede) om zichzelf niet te belasten. Wat bevreemdt, is dat verdachte ook niet heeft verzocht om [medeverdachte] als getuige te horen, terwijl die - in de visie van verdachte - hem zou kunnen vrijpleiten van ernstige verdenkingen. Hij is volgens zijn zeggen nog steeds bevriend met [medeverdachte] en ook dat roept vragen op, omdat [medeverdachte] niet heeft willen verklaren wie er in de Audi naar Merksem reed - en dus niet voor verdachte ontlastend heeft verklaard. Verdachte - aan wie ernstige levensdelicten zijn ten laste gelegd - neemt dat [medeverdachte] kennelijk niet kwalijk, blijft met hem bevriend, roept hem niet op als getuige en wil niets over [medeverdachte] vertellen. De verdediging heeft in haar pleidooi echter meermalen gesuggereerd dat [medeverdachte] meer weet van de verdwijning van [slachtoffer] en zich op het standpunt gesteld dat het niet goed te begrijpen is dat verdachte wel, maar [medeverdachte] niet (langer) wordt vervolgd. Dat namens of voor verdachte naar voren gebrachte standpunt laat zich moeilijk rijmen met de verklaring van verdachte dat hij nog steeds bevriend is met [medeverdachte] en niets over derden wil zeggen.
Bloed in de Seat Altea
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode rondom de vermissing van [slachtoffer] gebruik maakte van de Seat Altea met [kenteken 2] . Ook [getuige 9] , de ex-vriendin van verdachte, heeft verklaard dat verdachte gebruik maakte van een lichtblauwe Seat die op haar naam stond.
De Seat werd in oktober 2014 inbeslaggenomen voor onderzoek. De auto werd forensisch onderzocht op sporen. Met behulp van luminol werd gezocht naar niet zichtbare (latente) bloedsporen. Bij dit onderzoek trad er een chemiluminescentiereactie op in de stiknaad van de bekleding, aan de linkerzijde van de rechter zitplaats van de achterbank. Deze plaats testte indicatief positief op bloed. Het betreffende deel van de bekleding van de zitting werd uitgesneden. De onderzijde hiervan testte eveneens indicatief positief op bloed. Het uitgesneden deel van de stoelbekleding werd veiliggesteld en gewaarmerkt met [SINnummer] . Door het NFI is onderzoek gedaan naar biologische sporen en dna. Op de drie delen/lagen van het deel van de stoelhoes AAGW4410NL werd bloed aangetroffen. Van de binnenste laag is een bloedspoor veiliggesteld als AAGW4410NL#02. De dna-profielen van verdachte en [slachtoffer] zijn betrokken bij het vergelijkend dna-onderzoek. In de bemonstering AAGW4410#02 werd een dna-profiel van een man aangetroffen dat overeenkomt met het dna-profiel van [slachtoffer] , met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] een aantal keer heeft opgehaald met de Seat om elders zaken te doen. Het kan zijn dat [slachtoffer] één van die keren dat hij in de Seat zat een bloedneus heeft gehad, zich heeft gesneden aan een gripzak of een pukkel heeft opengekrabd. Er zijn volgens de verdediging allerlei scenario’s denkbaar hoe het dna van [slachtoffer] op de achterbank van de Seat terecht kan zijn gekomen.
De rechtbank merkt op dat verdachte ter zitting zijn verklaring over het aantal keren dat [slachtoffer] bij hem in de Seat heeft gezeten, meerdere keren heeft aangepast. Eerst heeft verdachte verklaard dat hij vijftien keer contact heeft gehad met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] meerdere keren zowel voor als achter in zijn auto heeft gezeten. Later heeft verdachte, naar aanleiding van een vraag van zijn raadsman, verklaard dat [slachtoffer] veertien van de vijftien keer in de Seat heeft gezeten. Ook heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] bij de laatste ontmoeting niet in de Seat heeft gezeten, waaruit zou volgen dat [slachtoffer] twee van de vijftien keer niet bij verdachte in de auto zou hebben gezeten.
Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat [slachtoffer] een bloedend wondje had toen hij bij hem in de auto zat. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte over het aantal keer dat [slachtoffer] in de Seat heeft gezeten, de omstandigheid dat verdachte geen bloedend wondje bij [slachtoffer] heeft waargenomen, de overige feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vastgesteld alsmede het late tijdstip waarop het naar voren is gebracht en het gebrek aan een concrete onderbouwing, acht de rechtbank het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk. Vanwege de onzichtbaarheid van het aangetroffen bloed in combinatie met de lastig bereikbare plaats waar het is aangetroffen, is het bloed van [slachtoffer] in de Seat naar het oordeel van de rechtbank een daderspoor dat vermoedelijk is achtergebleven na een niet volledig geslaagde schoonmaak.
Ook het door de verdediging gevoerde verweer dat de Seat niet is gebruikt op 21 november 2013, omdat dat niet blijkt uit de ARS-gegevens volgt de rechtbank niet. Verdachte gaat er zelf ook van uit dat hij die dag met de Seat was. Uit het gebrek aan ARS-gegevens kan dan ook alleen de conclusie worden getrokken dat de Seat die dag niet is geregistreerd, maar niet dat de auto die dag niet is gebruikt.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert uit de bevindingen van het dna-onderzoek dat het bloed van [slachtoffer] is aangetroffen op de binnenste laag van de stoelhoes van de achterbank van de Seat waarvan verdachte gebruik maakte en dat dit een daderspoor betreft.
OVC [sportschool]
In de [sportschool] , (destijds) gevestigd aan de [adres 2] in Roosendaal, is in de periode van 11 september tot en met 11 december 2014 een microfoon geplaatst om vertrouwelijke communicatie op te nemen. [getuige 10] was eigenaar van deze sportschool. Uit de beluisterde geluidsopnames blijkt dat op 11 september 2014 verbalisanten naar de sportschool zijn gegaan omdat zij [getuige 10] wat vragen wilden stellen. Daarna zei [getuige 10] tegen een vrouw dat het ging om ene [slachtoffer] die vermoord is. In de ochtend van 12 september 2014 vond een gesprek plaats tussen [getuige 10] en een onbekende vrouw. Hierbij werd het volgende gezegd:
[getuige 10] : (…) dat ze toen een keer met 100.000 euro dat ze geript hé en dat [dader] 50.000 en zullie 25 en 25 dan zal dat toen geweest zijn misschien wel. Snap te? Die heeft misschien een afspraak gemaakt 100.000 is niet niks hè da's 20 kilo hé, 25 kilo hé. Dus vandaar dat hij 100.000 euro bij had hé en dat weten ze natuurlijk en dan hebben ze hem gewoon geript.
[getuige 10] ; (…) Het is een jonge gast en dat was ook nog een jonge gast. Maar die liep altijd in een blouske met een colbertje aan dat was echt zo een sjieke dat weet ik nog goed. En op de foto onverzorgd en dinge ja het zou kunnen hé en dan weet ik niet of dat daarover gaat hè het kan ook over ehm hè., ja het zal wel want ze hebben daar onderzoek gedaan en daar.
Op 16 september 2014 heeft [getuige 10] een gesprek met een onbekende man. Hierbij wordt gezegd:
[getuige 10] : dat is er een van België geweest en die wilde hier in de buurt weed gaan halen en die had 50.000 euro bij zich of 100.000 en die hebben ze gewoon geript.
[getuige 10]
heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat de zaak te maken heeft met een ripdeal. Hierbij zou 70.000 euro buit gemaakt zijn. [dader] heeft hier 50.000 euro van gekregen en [verdachte] 20.000 euro.
[getuige 11]
De vriendin van [getuige 10] , [getuige 11] , heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat [verdachte] , [dader] en nog iemand, een maat van [verdachte] , [slachtoffer] geript zouden hebben. [getuige 11] heeft dit van [getuige 10] gehoord en [getuige 10] heeft het van [dader] . Zij hoorde dat [slachtoffer] geript is met honderdduizend of vijftigduizend euro en dat ze dat dan onderling verdeeld hebben.
Tapgesprek [naam]
woonde destijds op het terrein van [adres 3] in Roosendaal, waar verdachte naar eigen zeggen werkzaamheden verrichtte in de autohandel.
Op 11 september 2014 belde [naam] met zijn moeder. Hij vertelde dat [verdachte] , die kanker kale, die Belg [slachtoffer] kapot heeft geschoten. [verdachte] houdt zich allemaal bezig met drugs. En nou had hij iets met die jongen afgesproken en heeft hij die wiet of zo ik weet niet wat hij had die heeft hij afgepakt en heeft hij hem dood geschoten.
[getuige 12]
is geconfronteerd met informatie waaruit zou volgen dat [dader] hem zou hebben benaderd om “die Belg” te rippen. [getuige 12] heeft verklaard dat [dader] hem heeft gevraagd of hij iemand wilde rippen en dat hij toen meteen nee heeft gezegd. Later heeft hij gehoord dat [bijnaam] met nog iemand die rip had uitgevoerd. [getuige 1] zou tegen hem gezegd hebben: “Dat is toch niet normaal! Die [bijnaam] is niet normaal. Hij had hem toch ook gewoon met een knuppeltje kunnen pakken.”. [bijnaam] is de bijnaam van verdachte.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat [getuige 12] onder de invloedsfeer van [getuige 2] zou vallen. [getuige 12] heeft belastend verklaard over [dader] , de toenmalige partner van [getuige 2] . Daarnaast kleurt de door hem afgelegde verklaring ook hemzelf als persoon, namelijk als iemand die wordt benaderd voor een ripdeal. [getuige 12] is diverse keren gehoord en is niet teruggekomen op zijn verklaring. In zijn laatste verklaring bij de rechter-commissaris op 23 november 2022 zegt hij weliswaar dat hij het zich niet meer kan herinneren, maar hij trekt ook dan zijn verklaring niet in. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [getuige 12] en zal die voor het bewijs gebruiken.
[getuige 2]
heeft verklaard dat [dader] heeft gezegd dat het haar schuld was dat hij die centen moest terughalen. Het was op Opsporing Verzocht en toen zei [dader] dat hij weg moest. Hij had [getuige 2] verteld dat hij iets heel ergs had gedaan. [dader] zei dat hij ’s nachts niet meer kon slapen. [dader] zei dat hij met [verdachte] dingen had gedaan. [getuige 2] heeft verklaard dat [dader] binnen kwam lopen en zei: “HET IS JOUW SCHULD! JOUW SCHULD! Heb je dat gezien op televisie, bij Opsporing Verzocht? VAN JOU MOESTEN DIE CENTEN TERUG KOMEN VAN DIE KINDEREN, VAN JOU!!” [getuige 2] heeft verklaard dat [dader] tegen haar heeft gezegd dat hij iets had gedaan waar hij heel veel spijt van heeft. Ook heeft [getuige 2] verklaard dat [dader] tegen haar zei dat het geld van verdachte terug was. [dader] pakte haar toen bij haar keel en drukte haar tegen de muur. Hij zei toen: “En je moest eens weten wat ik er allemaal voor heb moeten doen!”.
De rechtbank constateert dat de getuigenverklaringen van [getuige 2] in de loop van de jaren veranderen en dat de informatie waarover zij zou beschikken toeneemt. Dat maakt echter niet direct alle verklaringen die door [getuige 2] zijn afgelegd ongeloofwaardig. Wel is de rechtbank van oordeel dat die verklaringen met de nodige terughoudendheid en behoedzaamheid moeten worden bekeken. De rechtbank is van oordeel dat de eerste verklaringen die [getuige 2] heeft afgelegd niet innerlijk tegenstrijdig of ongeloofwaardig zijn. In die verklaringen belast [getuige 2] immers ook haar toenmalige eigen partner, [dader] . De rechtbank is van oordeel dat die verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat uit de in de sportschool opgenomen gesprekken, het tapgesprek en de getuigenverklaringen blijkt dat alle opgenomen, afgeluisterde of gehoorde personen verdachte aanwijzen als dader van een ripdeal op [slachtoffer] . Zij verklaren weliswaar niet uit eigen waarneming over wat er met [slachtoffer] is gebeurd, maar de rechtbank ziet in deze bewijsmiddelen wel ondersteuning voor de betrokkenheid van verdachte. Daarbij is van belang dat door geen enkele getuige in het dossier naar iemand anders wordt gewezen dan naar verdachte als het gaat om [slachtoffer] .
Alternatieve scenario’s
Het ter zitting voor de eerste maal door de verdediging geopperde alternatieve scenario dat [slachtoffer] na de ontmoeting met verdachte mogelijk nog een andere drugsdeal zou gaan sluiten omdat verdachte niet alle (tien) kilo’s kon leveren die [slachtoffer] had besteld, wordt niet ondersteund door het dossier. Dit scenario is niet nader onderbouwd en de rechtbank ziet daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Alle telefoons die in gebruik waren bij [slachtoffer] zijn onderzocht en daaruit is niet gebleken van enig contact met een andere leverancier van wiet dan verdachte. De rechtbank acht dit scenario alleen al om die reden volstrekt onaannemelijk. Bovendien is verdachte pas ter terechtzitting met dit alternatieve scenario gekomen. Nu verdachte met deze verklaring niemand belast, ziet de rechtbank niet in waarom die verklaring niet eerder had kunnen worden gegeven. Ook in de omstandigheid dat verdachte alleen bij de rechter en niet bij de politie wenste te verklaren ziet de rechtbank hiervoor geen reden, omdat verdachte al in 2014 diverse malen bij een rechter (rechter-commissaris en raadkamer) is geweest en ook daar geen verklaring heeft afgelegd.
Daarbij komt dat andere denkbare mogelijkheden - die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte ondanks alle voor hem belastende feiten en omstandigheden niet bij de dood van [slachtoffer] is betrokken - zoveel mogelijk zijn onderzocht. Dit heeft niets opgeleverd. Voor de rechtbank is van belang dat verdachte, hoewel hem daarnaar dringend is gevraagd, op geen enkele wijze een aannemelijke uitleg over de voornoemde belastende feiten en omstandigheden heeft verschaft.
De rechtbank heeft op basis van het dossier ambtshalve onderzocht of er een scenario mogelijk of denkbaar is, waarbij verdachte niet betrokken is bij de dood van [slachtoffer] . Dat scenario is er volgens de rechtbank niet.
Een mogelijk motief is gelegen in het feit dat [slachtoffer] op 21 november 2013 naar verdachte ging met de intentie om een grotere hoeveelheid wiet aan te kopen dan gebruikelijk en hij had daartoe ook een grote hoeveelheid geld bij zich. Bovendien blijkt uit de OVC-gesprekken, het tapgesprek van [naam] en de getuigenverklaringen dat sprake zou zijn geweest van een ripdeal door (in elk geval) verdachte.
Conclusie
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het op grond van alle feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en zijn lichaam heeft weggemaakt.
Tot slot beschikte verdachte over vervoer om het lichaam van [slachtoffer] te verplaatsen en elders te laten verdwijnen. Nu de rechtbank verdachte verantwoordelijk acht voor de dood van [slachtoffer] en er geen concrete aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van anderen bij het wegmaken van het lichaam, stelt de rechtbank eveneens vast dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] heeft verborgen en verborgen gehouden.