ECLI:NL:RBZWB:2023:3087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
02-137898-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met schroevendraaier door begeleiders wooninstelling, verdachte ontoerekeningsvatbaar, TBS met voorwaarden opgelegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2023, is de verdachte beschuldigd van twee pogingen tot doodslag op twee begeleiders van een wooninstelling. De feiten vonden plaats op 3 juni 2022 in Bergen op Zoom, waar de verdachte met een schroevendraaier op beide slachtoffers instak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en andere psychische aandoeningen, ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij geheel ontoerekeningsvatbaar werd geacht. In plaats van een straf, is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte in een forensisch klinische instelling moet worden geplaatst. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de woonvoorziening en de slachtoffers, voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de feiten. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/137898-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , door hem met een schroevendraaier te steken, subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling;
2) poging tot doodslag op [slachtoffer 2] , door hem met een schroevendraaier te steken, subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht ten aanzien van beide feiten sprake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van beide aangevers kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat zij als gevolg van hun steekverwondingen
zouden komen te overlijden en dat verdachte die kans heeft aanvaard. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot beide subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] meermalen heeft gestoken met een schroevendraaier. Beide aangevers zijn daarbij onder andere op meerdere plekken in hun bovenlichaam geraakt, waarbij [slachtoffer 1] ook geraakt is in de borst.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er bij verdachte sprake was van opzet op het doden van beide aangevers. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij beide aangevers in de tuin zag en direct op ze af is gerend met een schroevendraaier. Hij merkte dat het knapte in zijn hoofd, waarmee hij naar de rechtbank begrijpt aangeeft dat hij de controle over zijn handelen verloor. Het was ‘hun of ik’, zo verklaarde verdachte. Vervolgens heeft hij beide aangevers direct veelvuldig gestoken, waar hij hen maar kon raken. Beide aangevers zijn meermalen met de schroevendraaier gestoken in hun bovenlichaam, een plek van het menselijk lichaam waar zich vitale organen bevinden. Zoals ter zitting door verdachte is verklaard en getoond, deed hij dat met snelheid en met een zwaaiende beweging, wat naar het oordeel van de rechtbank inhoudt dat de steekbewegingen met kracht gepaard gingen. Aangevers hadden moeite om verdachte onder controle te krijgen en daarmee het steken te laten stoppen.
Gelet op de handelingen die verdachte heeft verricht, de plaatsen op het lichaam waar hij beide aangevers met de schroevendraaier heeft geraakt, alsook de gemoedstoestand waarin verdachte op dat moment verkeerde, acht de rechtbank sprake van opzet bij verdachte gericht op het doden van beide aangevers. Zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 juni 2022 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (met kracht)
met een schroevendraaier in de rechterborst en zij en bovenarm en in het bovenbeen en bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 3 juni 2022 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] (met
kracht) met een schroevendraaier in de (linker)zij en de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Door [psychiater] en [psycholoog] is op 2 januari 2023 een rapport omtrent verdachte opgesteld. [psychiater] heeft geconstateerd dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een psychotische stoornis, gecombineerd met een laag niveau van sociaal-emotioneel functioneren. [psycholoog] concludeert dat sprake is van een meervoudige complexe ontwikkelingsstoornis, bestaande uit een autismespectrumstoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, en daarnaast een licht verstandelijke beperking. Hiervan was volgens de deskundigen ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De psychiater heeft daartoe overwogen dat verdachte zich onder grote druk voelde staan wat betreft de nieuwe eisen die aan hem werden gesteld, die zijn vertrouwde en vaste dagprogramma in de war zouden gooien en gezien de heftige gesprekken die eerder in de week hebben plaatsgevonden. De enige vluchtweg die hij zag, naar de veilige thuishaven bij zijn moeder, was die middag afgesneden. Zijn realiteitstoetsing was ten tijde van het ten laste gelegde volledig verloren gegaan. “De knop ging om” en er bleef geen enkele ruimte tot overweging en overdenking wat betreft zijn handelen, iets waar hij sowieso al zeer slecht toe in staat is op grond van zijn verstandelijke beperking, zijn autismespectrumstoornis en laag emotioneel niveau van functioneren. Geleid door zijn psychotische overtuigingen en de zeer heftige emoties, angst en primitieve boosheid, die zijn overtuigingen opriepen, was verdachte niet in staat tot anders handelen dan dat hij heeft gedaan in een pogen uit de situatie te ontsnappen. De psychiater adviseert het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen. Ook de psycholoog komt op basis van haar overwegingen die in de kern overeenkomen met die van de psychiater tot een gelijkluidend advies.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich, gelet op voornoemde rapportages, op het standpunt gesteld dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de gepleegde feiten.
De rechtbank is, gelet op voornoemde rapportages, eveneens van oordeel dat vanwege de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte wat beide bewezenverklaarde feiten betreft daarom niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Het opleggen van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden met daaraan verbonden alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Ten aanzien van de voorwaarde inhoudende opname in een zorginstelling vordert zij aanpassing van de formulering, zoals door de deskundige ter zitting is geadviseerd. Daarbij vordert zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel met voorwaarden en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn blanco strafblad. Verzocht wordt aan te sluiten bij de over verdachte opgemaakte rapportages, waaruit het advies tot oplegging van TBS met voorwaarden naar voren komt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft twee begeleiders van de instelling waar hij verbleef meermalen gestoken met een schroevendraaier en zich daarmee ten aanzien van beide aangevers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zoals ook naar voren komt uit de door beide aangevers ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen is het handelen van verdachte voor hen zeer beangstigend geweest en is de impact daarvan op hun leven nog altijd groot.
[psychiater] en [psycholoog] hebben in de onder 5.2 genoemde rapportages gesteld dat het risico op geweldsrecidive buiten de zorg of bij vergelijkbare omstandigheden als voor het tenlastegelegde als hoog wordt ingeschat. Zij schatten het recidiverisico binnen een passende zorgsetting waarin verdachte niet overvraagd en overprikkeld wordt beduidend lager in, mits de aard van de zorg adequaat is en aangepast aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Met het oog op het verminderen van het recidiverisico wordt een langdurige begeleiding van verdachte geadviseerd binnen een forensisch klinische instelling (FPK of FPA) met een gemiddeld beveiligingsniveau waar expertise aanwezig is inzake de combinatie van MCDD, verstandelijke en psychotische problematiek. Onder meer kan gewerkt worden aan de emotieregulatie, (sociale) coping vaardigheden en aan de impulscontrole naast omgang met de psychotische kwetsbaarheid. Op het verblijf binnen een Forensisch Klinische instelling kan een beschermd wonen-traject volgen, waar verdachte langere tijd begeleid kan worden. Geadviseerd wordt om deze interventies te laten plaatsvinden in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden. Een rechterlijke machtiging of zorgmachtiging met GGZ-opname worden niet geschikt geacht, vooral omdat (gedwongen) GGZ-behandeling(en) in het verleden onvoldoende effect hebben gehad. De bevindingen van de psychiater en psycholoog ten aanzien van het recidiverisico, de aangewezen interventie en het strafrechtelijk kader komen volledig met elkaar overeen.
Uit het reclasseringsrapport over verdachte van 23 maart 2023 komt naar voren dat verdachte ondanks jarenlange behandeling weinig tot geen progressie of ontwikkeling laat zien. Het psychosociaal functioneren van verdachte wordt als de voornaamste criminogene factor gezien. Ook zijn huisvesting, waarbij het [woonvoorziening] niet gericht lijkt te zijn geweest op risicofactoren zoals overvraging en overprikkeling, en de professionele ondersteuning niet passend lijkt te zijn geweest bij de ernstige psychiatrische problematiek van verdachte, wordt gezien als een criminogene factor. Het wordt van groot belang geacht dat verdachte geplaatst wordt in een instelling/woonvoorziening waar zo min mogelijk stresserende prikkels aanwezig zijn, waar een steunend-structurerende aanpak qua ondersteuning gehanteerd wordt en waarin korte, duidelijke boodschappen aan verdachte gegeven worden met ruimte voor eigen inbreng, neutraal taalgebruik en een rustige intonatie met een laag niveau aan emotionaliteit. De kans op geweldsrecidive wordt als hoog ingeschat als verdachte niet ingebed raakt in een passende professionele zorgsetting met bovenstaande eisen waar hij zich veilig kan voelen en de mogelijkheid heeft om zich te kunnen terugtrekken. Wanneer deze zorgsetting er wel is, is de inschatting dat dit een belangrijke beschermende factor is, van waaruit een sterk recidive verminderend effect zal uitgaan. Dat verdachte de wens uit om een delictvrij en rustig leven te leiden, hij zich medicatietrouw opstelt, hij open staat voor begeleiding vanuit de reclassering en zijn medewerking wil verlenen aan een plaatsing in een klinische setting, wordt eveneens als
beschermend gezien. De reclassering adviseert aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. Tevens wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Ook wordt geadviseerd een GVM aan verdachte op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de TBS. Deze maatregel wordt noodzakelijk geacht om verdachte nog te blijven ondersteunen na de TBS met voorwaarden in de vorm van een langdurig reclasseringstoezicht. De onderhavige zaak betreft ernstige geweldsfeiten, welke deze maatregel rechtvaardigen. Gezien de meervoudige complexe problematiek die speelt in combinatie met de te verwachte beperkte leerbaarheid is de inschatting dat verdachte langdurig ondersteuning moet krijgen. De GVM kan in dit geval dienen als vangnet na de maatregel.
[deskundige] , die namens de reclassering ter zitting is verschenen, heeft aanvullend opgemerkt dat er inmiddels contact is geweest met FPA [afdeling 1] , waar verdachte terecht zou kunnen, welke kliniek passend is voor de problematiek van verdachte, beter dan FPA [afdeling 2] . In de formulering van de voorwaarde met betrekking tot opname in een zorginstelling staat in het rapport alleen FPA genoemd. De deskundige adviseert dit aan te passen naar FPK/FPA, zodat indien nodig kan worden opgeschaald naar een iets hoger beveiligingsniveau.
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een TBS-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Oplegging van dwangverpleging is thans niet nodig. Volstaan kan worden met het opleggen van de volgende, door de reclassering geadviseerde, voorwaarden (kort gezegd):
• geen strafbaar feit plegen;
• meewerken aan reclasseringstoezicht;
• meewerken aan een time-out;
• niet naar het buitenland gaan;
• opname in een zorginstelling;
• ambulante behandeling en
• beschermd of begeleid wonen.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
De rechtbank is gezien de eerder geschetste problematiek van verdachte van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, indien hij niet zo snel mogelijk in een passende kliniek wordt geplaatst en aan zijn behandeling begint. Daarom zal de rechtbank in overeenstemming met artikel 38, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Nu de rechtbank een onvoorwaardelijke maatregel oplegt die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, blijft opheffing van de voorlopige hechtenis gelet op het bepaalde in artikel 72 lid 3 Sv achterwege.
Voor het geval de voorwaarden worden overtreden en er alsnog dwangverpleging wordt bevolen, overweegt de rechtbank reeds het volgende:
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de maatregel van TBS met voorwaarden zal de rechtbank ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de TBS-maatregel onder toezicht te stellen, indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel, als bedoeld in artikel 38z, lid 1, sub a, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van verdachte.

7.De benadeelde partijen

[woonvoorziening]
De benadeelde partij [woonvoorziening] vordert een schadevergoeding van € 1.050,- aan materiële schade voor feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.050,- aan materiële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 1]
vordert een schadevergoeding van € 6.028,50 voor feit 1, waarvan € 1.028,50 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 503,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade, betreffende de gevorderde kosten met betrekking tot de beschadigde broek en het overhemd en het eigen risico 2022, staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten met betrekking tot de bijdrage voor de psycholoog al zijn toegewezen ten aanzien van benadeelde partij [woonvoorziening] . De rechtbank zal de vordering dan ook wat dit gedeelte betreft afwijzen.
Wat de gevorderde immateriële schade betreft, is de rechtbank van oordeel dat de casus in het vonnis dat is bijgevoegd ter onderbouwing, geen vergelijkbare situatie betreft. In de onderhavige zaak blijkt ook niet dat sprake zou zijn van blijvende geestelijke of lichamelijke schade. De rechtbank zal de door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade dan ook naar billijkheid vaststellen op een lager bedrag dan door benadeelde is gevorderd.. Zij acht deze toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Dat sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij is door de verdediging gesteld, maar niet genoegzaam onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op grond hiervan tot verdere matiging van de vordering te komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2]
vordert een schadevergoeding van € 6.323,95 voor feit 2, waarvan € 1.323,95 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 259,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade, betreffende de gevorderde kosten met betrekking tot de beschadigde schoenen en blouse, staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de gevorderde kosten met betrekking tot de Apple watch onderbouwing van verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat niet vastgesteld kan worden dat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering wat dat gedeelte betreft.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten met betrekking tot de bijdrage voor de psycholoog al zijn toegewezen ten aanzien van benadeelde partij [woonvoorziening] . De rechtbank zal de vordering dan ook wat dit gedeelte betreft afwijzen.
Wat de gevorderde immateriële schade betreft, is de rechtbank van oordeel dat de casus in het vonnis dat is bijgevoegd ter onderbouwing geen vergelijkbare situatie betreft. In de onderhavige zaak blijkt ook niet dat sprake zou zijn van blijvende geestelijke of lichamelijke schade. De rechtbank zal de immateriële schade dan ook naar billijkheid vaststellen op een lager bedrag dan door benadeelde is gevorderd. Zij acht deze toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Dat sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij is door de verdediging gesteld, maar niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om op grond hiervan tot verdere matiging van de vordering te komen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38, 38a, 38v, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot doodslag;
feit 2 primair:poging tot doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- dat verdachte zich zal melden op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- dat verdachte een of meer vingerafdrukken zal laten nemen en een geldig identiteitsbewijs zal laten zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- dat verdachte de reclassering zal helpen aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- dat verdachte zal meewerken aan huisbezoeken;
- dat verdachte de reclassering inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- dat verdachte zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- dat verdachte zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* dat verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal gaan, zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte zich zal laten opnemen in een FPA [afdeling 2] / [afdeling 1] of een soortgelijke zorginstelling, FPA of FPK, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij FPA [afdeling 1] wanneer daar een bed vrij is na de uitspraak. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beschermd of begeleid wonen gewenst vindt, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich, indien geïndiceerd, aansluitend op de klinische behandeling ambulant laat behandelen door een nader te bepalen ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte, als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan worden opgenomen voor een time-out in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* dat verdachte zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
- legt een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Benadeelde partijen
[woonvoorziening]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [woonvoorziening] van € 1.050,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [woonvoorziening] (feiten 1 en 2), € 1.050,- te betalen aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van € 3.003,50, waarvan € 503,50 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij betreffende de overige gevorderde materiële schade af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1]
(feit 1), € 3.003,50 te betalen waarvan € 503,50 aan materiële schade en
€ 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van € 2.759,95, waarvan € 259,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij betreffende de gevorderde materiële schade met betrekking tot de bijdrage voor de psycholoog af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige materiële en immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] (feit 2), € 2.759,95 te betalen waarvan € 259,95 aan materiële schade en
€ 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een schroevendraaier (Omschrijving: G2467906 (Dna-kit sin aaph3833nl), Rood).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 mei 2023.
Mr. Collombon en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.