In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 april 2023, worden de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Belanghebbende, die in maatschapsverband met zijn broers en zus een agrarisch bedrijf exploiteerde, overleed op 26 februari 2016. Na zijn overlijden heeft zijn zus het bedrijf voortgezet en een beroep gedaan op de doorschuiffaciliteit van artikel 3.62 van de Wet IB 2001. De inspecteur weigerde deze toepassing, wat leidde tot de beroepen.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur ten onrechte de toepassing van artikel 3.62 heeft geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de onderneming na het overlijden van belanghebbende is voortgezet door de zus, en dat er voldoende arbeid is verricht om te spreken van een voortzetting van de onderneming. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de aanslagen in overeenstemming met de aangifte van belanghebbende. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbenden.
De uitspraak benadrukt het belang van de voortzetting van een onderneming na overlijden en de toepassing van belastingfaciliteiten in dergelijke situaties. De rechtbank concludeert dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld en dat de inspecteur de kosten van het griffierecht en proceskosten moet vergoeden aan belanghebbenden.