ECLI:NL:RBZWB:2023:3055

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10261856 CV EXPL 22-3263 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Beveland Wonen en een gedaagde huurder. De eisende partij, Beveland, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand die was ontstaan doordat de gedaagde sinds september 2022 geen huur meer had betaald. De huurachterstand was opgelopen tot € 2.255,29 tot en met maart 2023. Beveland stelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en vorderde daarnaast betaling van achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde voerde als verweer aan dat hij de huur had opgeschort vanwege overlast van de buurman en omdat hij in aanmerking was gekomen voor een andere woning, die hem echter was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet gerechtigd was de huurbetaling op te schorten, aangezien Beveland voldoende had gedaan om de overlast te verhelpen en de weigering van de andere woning geen geldige reden was voor opschorting van de huur. De rechtbank heeft de vorderingen van Beveland toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van Beveland.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10261856 CV EXPL 22-3263
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
STICHTING BEVELAND WONEN,
te Goes,
eisende partij,
hierna te noemen: Beveland,
gemachtigde: mr. M. Heeren,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 maart 2023;
- de e-mail van Beveland van 13 maart 2023;
- de e-mails van [gedaagde] van 14 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 oktober 2020 is tussen Beveland als verhuurder en [gedaagde] als huurder een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 1] (hierna: de huurovereenkomst en het gehuurde).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van Beveland van toepassing. De huur bedroeg in 2022 € 322,15 per maand en bedraagt sinds 1 januari 2023 € 322,23 per maand.
2.3.
Het gehuurde is onderdeel van een appartementsgebouw dat bestaat uit twee woonlagen. Het gehuurde bevindt zich op de begane grond. De woning boven het gehuurde ( [adres 2] ) wordt door Beveland verhuurd aan de heer [de buurman] (hierna: de buurman).
2.4.
[gedaagde] heeft sinds september 2022 geen huur meer betaald. Berekend tot en met maart 2023 bedraagt de huurachterstand € 2.255,29.

3.Het geschil

3.1.
Beveland stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de huur sinds september 2022 niet meer te betalen. Beveland vordert daarom de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Ook vordert Beveland om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.349,76 (bestaande uit achterstallige huur tot en met december 2022, rente daarover tot 1 december 2022 en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met rente over een bedrag van € 1.288,60 vanaf 19 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast vordert Beveland dat [gedaagde] wordt veroordeeld een bedrag van € 322,15, althans het periodieke bedrag dat naar wettelijke bepalingen als huurprijs geldt voor het gehuurde, te betalen voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde na 31 december 2022 in zijn bezit houdt. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert het verweer dat hij de huur heeft opgeschort.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] vanaf september 2022 geen huur meer heeft betaald. Tot aan het moment van de mondelinge behandeling op 6 maart 2023 is daardoor een huurachterstand ontstaan van zeven maanden. [gedaagde] komt de huurovereenkomst dus al langere tijd niet na.
4.2.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [gedaagde] , zoals hij meent, gerechtigd was de betaling van de huur vanaf september 2022 op te schorten.
4.3.
[gedaagde] stelt dat hij de huurbetaling heeft opgeschort omdat hij overlast ervaart van de buurman en Beveland onvoldoende heeft gedaan om de overlast te beëindigen. Anders dan [gedaagde] meent, kan van Beveland in de gegeven omstandigheden niet meer worden verwacht dan zij heeft gedaan. [gedaagde] en de buurman beschuldigen elkaar van overlast. Beveland kan er dan niet zonder meer vanuit gaan dat de overlast uitsluitend of voornamelijk door één van hen wordt veroorzaakt. Beveland heeft geprobeerd een bemiddelingsgesprek in te plannen met [gedaagde] en de buurman om over de overlast te praten en tot een oplossing te komen. De buurman wilde het gesprek wel aangaan, maar [gedaagde] heeft dit geweigerd. De gestelde overlast rechtvaardigt daarom niet dat [gedaagde] de huurbetaling heeft opgeschort.
4.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij de huurbetaling heeft opgeschort omdat hij in september 2022 had gereageerd op het woningaanbod van Beveland en was ingeloot voor een woning in Kamperland. Beveland heeft hem de woning echter geweigerd, omdat zij de woning gelet op haar toewijzingsbeleid niet passend vond. Of de woning al dan niet terecht is geweigerd, kan in het midden worden gelaten. Dit levert namelijk geen tekortkoming op in de naleving van de bestaande huurovereenkomst, zodat ook dit geen geldige reden is voor opschorting van de huurbetaling door [gedaagde] .
4.5.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] vanaf september 2022 de huur geheel had moeten betalen. De vordering tot betaling van de achterstallige huur van € 2.255,29, gerekend tot en met maart 2023, zal dan ook worden toegewezen.
4.6.
Vast staat dat [gedaagde] de huurovereenkomst al langere tijd ten onrechte niet nakomt, daarmee is sprake van een ernstige tekortkoming die de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Deze vordering en de vordering tot ontruiming van de woning worden dan ook toegewezen.
4.7.
In het verlengde daarvan is ook toewijsbaar de vordering tot betaling van de huur tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst en een gebruiksvergoeding tot aan de datum van daadwerkelijke ontruiming, zoals hierna in de beslissing weergegeven.
4.8.
Beveland maakt ook aanspraak op een bedrag van € 58,47 aan buitengerechtelijke kosten. Omdat deze vordering voldoet aan de wettelijke eisen en het gevorderde bedrag overeenkomt met het daarvoor geldende wettelijke tarief, wordt dit bedrag toegewezen. [gedaagde] heeft dit niet weersproken.
4.9.
De gevorderde rente die tot 1 december 2022 is berekend op € 2,69 en de gevorderde rente over een bedrag van € 1.288,60 vanaf 19 december 2022 tot de dag van volledige betaling zijn eveneens niet weersproken en zullen worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing staat.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Beveland, inclusief de nakosten. De proceskosten worden tot op heden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
Totaal
847,43
4.11.
De nakosten worden begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan; en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [adres 1] ;
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Beveland te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Beveland te betalen:
  • een bedrag van € 2.316,45 aan achterstallige huur tot en met 31 maart 2023, buitengerechtelijke kosten en de tot 1 december 2022 verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.288,60 vanaf 19 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
  • een bedrag van € 322,23, althans het periodieke bedrag dat naar wettelijke bepalingen als huurprijs geldt voor het gehuurde, per maand of gedeelte daarvan aan huur dan wel schadevergoeding vanaf 1 januari 2023 tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Beveland tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 847,43;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.