ECLI:NL:RBZWB:2023:3048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
02-236499-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Bogaert
  • mr. Toekoen
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging voorwaardelijke PIJ-maatregel na overtreding bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel tegen een minderjarige verdachte. De verdachte, geboren in 2006 en gedetineerd in een jeugdinrichting, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke veroordeling waren verbonden. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, omdat de verdachte niet in staat was gebleken om zich aan de voorwaarden te houden, wat leidde tot een periode van onvindbaarheid van vier weken. De rechtbank heeft de procedure en de relevante documenten, waaronder eerdere vonnissen en rapportages van deskundigen, in overweging genomen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de opgelegde voorwaarden, zoals deelname aan behandeling en onderwijs. Ondanks de argumenten van de verdediging dat de omstandigheden rondom de behandeling niet duidelijk waren, concludeerde de rechtbank dat de vordering tot tenuitvoerlegging gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de verdachte en de noodzaak voor behandeling in het belang van de minderjarige voorop stonden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, omdat de bijzondere omstandigheden die eerder aan de tenuitvoerlegging in de weg stonden, niet langer aanwezig waren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij mr. Combee niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-236499-21
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging na vordering voorwaardelijke veroordeling overtreding bijzondere voorwaarden
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006
gedetineerd in de [jeugdinrichting] te [plaats]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.De procedure

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2022;
- het herstelvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2023;
- een Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 januari 2023;
- de brief van 6 februari 2023 van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSJ&J) aan de officier van justitie, waarin het reclasseringstoezicht wordt teruggemeld omdat veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden;
- de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging (hierna v-Tul) van 6 maart 2023;
- het proces-verbaal van de behandeling van de vordering v-Tul door de rechter-commissaris van 7 maart 2023;
- het bevel v-Tul van de rechter-commissaris van 7 maart 2023;
- de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 6 maart 2023.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 april 2023 is de officier van justitie gehoord en veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. Keller.
Verder zijn als deskundige gehoord mevrouw [deskundige 1] , jeugdreclasseerder, en mevrouw [deskundige 2] , voogdijwerker, beiden namens de WSJ&J, en de heer [deskundige 3] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan veroordeelde is bij het hiervoor vermelde vonnis een jeugddetentie opgelegd van 104 dagen, met aftrek van het voorarrest, en is hij veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* meewerkt aan plaatsing bij [jeugdzorginstelling 1] en na eventuele doorplaatsing naar [woonvoorziening] of een soortgelijke vervolgvoorziening, meewerkt aan die betreffende plaatsing;
* meewerkt aan behandeling die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
* meewerkt aan het hebben en houden van een positieve dagbesteding in de zin van onderwijs, stage of werk;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de WSJ&J, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 7 januari 2023.
Bij voornoemd herstelvonnis is de eerste bijzondere voorwaarde aldus komen te luiden dat veroordeelde:
 meewerkt aan plaatsing bij [jeugdzorginstelling 1] en na eventuele doorplaatsing
naar eenvervolgvoorziening, meewerkt aan die betreffende plaatsing.

3.De standpunten en de beoordeling

3.1
Ontvankelijkheid
3.1.1
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Artikel 6.6.21 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat een vordering tenuitvoerlegging na een v-Tul binnen dertig dagen behandeld moet worden. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak zitten slapen. De raadsman heeft gezien dat de voogd daags voor het verstrijken van de termijn heeft geïnformeerd bij het Openbaar Ministerie en dat toen nog snel een zitting is ingepland binnen de vereiste dertig dagen. Het is juist dat de raadsman op 6 april 2023 niet beschikbaar was en dat deze raadkamer niet heeft plaatsgevonden. De overschrijding van de termijn dient volgens de raadsman te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De termijn is met een reden opgenomen in de wet. Juist als er sprake is van een v-Tul mag er worden verwacht dat het Openbaar Ministerie voortvarend te werk gaat.
3.1.2
De officier van justitie stelt dat, hoewel de zaak niet binnen dertig dagen in de meervoudige raadkamer is behandeld, dit echter niet moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De zaak kon binnen dertig dagen op de meervoudige raadkamer worden gepland, maar die kon niet doorgaan omdat de raadsman verhinderd was. Deze meervoudige raadkamer had beter wel door kunnen gaan zodat de behandeling was aangevangen.
3.1.3
De rechtbank beaamt dat de overschrijding van de termijn niet de schoonheidsprijs verdient en ook zeker niet te wijten is aan de verhindering van de raadsman. De overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van de rechtbank echter niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op grond van artikel 6.6.21 van het Wetboek van Strafvordering is de v-Tul van rechtswege geëindigd. De rechtbank ontvangt het Openbaar Ministerie wel in de daarnaast ingediende vordering tot tenuitvoerlegging en deze vordering zal tijdens deze zitting worden behandeld.
3.2
Vordering tenuitvoerlegging
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in december 2022 uitvoerig is gesproken over de vraag of een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de meest passende sanctie zou zijn voor [verdachte] . De rechtbank heeft, ondanks de adviezen van de psychiaters, psycholoog en de Raad, een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Nu is de situatie ontstaan waarvoor al kon worden gevreesd. Het is veroordeelde niet gelukt om binnen de voorwaardelijke PIJ-maatregel. Ook nu ziet de officier van justitie bij veroordeelde niet de motivatie die nodig is voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De officier van justitie vordert de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen en hiermee veroordeelde een dienst te bewijzen om hem binnen de strakke kaders van de PIJ-maatregel aan zijn toekomst te laten werken.
3.2.2
Het standpunt van de deskundigen van de WSJ&J
In het verslag van de WSJ&J is aangevoerd dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Veroordeelde is begin februari 2023 weggelopen en is ruim vier weken onvindbaar geweest. Het is duidelijk dat veroordeelde, ondanks intensieve inzet en duidelijke afspraken niet in staat is gebleken, zich te conformeren aan behandeling, onderwijs, regels en afspraken. De behandelplek bij [jeugdzorginstelling 1] is door het weglopen komen te vervallen en er is geen zicht op een nieuwe plek binnen de gesloten jeugdzorg voor veroordeelde. De WSJ&J is van mening dat veroordeelde, gezien de noodzaak voor intensieve en langdurige behandeling ondanks de zwaarte van de maatregel, gebaat is bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Door de WSJ&J is ter zitting aangevoerd dat twee dagen voor het weglopen met veroordeelde de voorwaarden en afspraken zijn besproken. Door veroordeelde is toen aangegeven dat hij de voorwaarden en afspraken begreep en nu wordt door hem aangegeven dat deze voor hem toch niet duidelijk waren. Veroordeelde heeft zelf graag de controle over zijn behandeling. De behandelplek bij [jeugdzorginstelling 1] is door het weglopen van veroordeelde komen te vervallen. De WSJ&J heeft veroordeelde opnieuw aangemeld bij [jeugdzorginstelling 1] en [jeugdhulp] , maar of hij hier naartoe kan is mede afhankelijk van de beslissing die in deze zaak wordt genomen. Ook bij [jeugdzorginstelling 2] is men bereid opnieuw een intake te plannen, wanneer veroordeelde gemotiveerd is voor een opname. Eerder was hij dat niet. Wanneer een opname bij [jeugdzorginstelling 2] na de intake mogelijk is, bestaat er nog een wachtlijst van negen maanden.
3.2.3
Het standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad heeft aangevoerd dat tijdens de zitting van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak al duidelijk door hem is aangegeven dat er een noodzaak was voor behandeling van veroordeelde. Het advies was om de kans op onttrekken zo klein mogelijk te maken en, gelet daarop, is toen geadviseerd tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad gunt veroordeelde nog altijd de benodigde behandeling zonder kans op onttrekking. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is een zware maatregel, maar volgens de raad wel in het belang van veroordeelde.
3.2.4
Het standpunt van de verdediging
Veroordeelde heeft ter terechtzitting erkend dat hij de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Hij is weggelopen omdat onduidelijk was wanneer zijn therapie zou starten. Door [jeugdzorginstelling 1] werden hem dingen beloofd, die niet konden worden nagekomen. Wanneer hij terug kan keren naar [jeugdzorginstelling 1] , zou veroordeelde dat wel willen. Het liefst wil veroordeelde echter naar een open setting. Ook staat hij open voor een opname en behandeling bij [jeugdzorginstelling 2] .
De raadsman is van mening dat juridisch gezien niets een tenuitvoerlegging in de weg staat. Veroordeelde heeft zich immers niet gehouden aan een aantal van de opgelegde bijzondere voorwaarden. Het is echter de vraag of dat een tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel rechtvaardigt. In het vonnis van 23 december 2022 heeft de rechtbank duidelijk overwogen dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel toen niet in het belang van veroordeelde was. Het wegloopgedrag van veroordeelde was toen ook al bekend. Veroordeelde is nu weer weggelopen, maar dat is ook het gevolg van het niet waarmaken van de verwachtingen door [jeugdzorginstelling 1] . Vanuit [jeugdzorginstelling 1] zijn veroordeelde gouden bergen beloofd en deze beloftes konden niet worden waargemaakt. Ieder perspectief ontbrak en dat heeft geleid tot het weglopen van veroordeelde. Tijdens de periode dat veroordeelde onvindbaar was heeft hij wel contact gehad met zijn buddy ( [naam] ) en ook af en toe met de WSJ&J. Het is volgens de raadsman niet passend dat veroordeelde nu in een JJI verblijft. In het vonnis van 23 december 2022 is overwogen dat veroordeelde de kans moet krijgen om zich te ontwikkelen op een plek waar hij zich thuis kan voelen. De JJI is geen geschikte plek. De raadsman is van oordeel dat de gevolgen van een tenuitvoerlegging niet passen bij deze overtredingen van de bijzondere voorwaarden. Veroordeelde heeft nog niet kunnen profiteren van de noodzakelijk geachte hulp. De raadsman is van mening dat een opname bij [jeugdzorginstelling 2] nog zeker een optie is en dat hier de stappen die zijn gezet bij [jeugdzorginstelling 1] , kunnen worden voortgezet. De raadsman verzoekt daarom om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Er ligt nog een civiele machtiging gesloten jeugdhulp tot juli aanstaande en binnen dat kader dient veroordeelde geplaatst te worden en dient behandeling ingezet te worden.
3.2.5
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de inlichtingen van de WSJ&J van 6 februari 2023 blijkt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden. Veroordeelde heeft dit ook beaamd. Hij is weggelopen door na zijn verlof niet terug te keren naar [jeugdzorginstelling 1] . Hij heeft gedurende vier weken op een onbekende plek verbleven. Veroordeelde komt daardoor de gestelde regels en afspraken niet na en onttrekt zich aan de behandeling en onderwijs.
Dit betekent dat de vordering tenuitvoerlegging in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
In het vonnis van 23 december 2022 heeft de rechtbank overwogen dat het zwaartepunt van de op te leggen straf dient te liggen op het behandelen en het begeleiden van veroordeelde. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat bij veroordeelde ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van personen bestond en daarnaast dat de veiligheid van anderen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisten. In tegenstelling tot de psychiaters, de psycholoog en de Raad heeft de rechtbank toen geoordeeld dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet het meest in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte was. Hiertoe heeft de rechtbank ten eerste overwogen dat nog niet alle behandelmogelijkheden in een voorwaardelijk kader waren uitgeput. Ten tweede is gebleken uit de input van [jeugdzorginstelling 1] dat er tussen veroordeelde en de behandelaren van [jeugdzorginstelling 1] een begin was gemaakt van een behandelrelatie, die als zeer waardevol gezien moet worden. Ten derde was overwogen dat voor het advies van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel steeds het wegloopgedrag van [verdachte] als voornaamste reden is genoemd. Overwogen werd dat niet uit te sluiten is dat het weglopen mogelijk het gevolg is geweest van oplopende spanningen bij veroordeelde in aanloop naar de langverwachte behandeling van zijn strafzaak. Ten vierde was niet gebleken dat veroordeelde in die periode van onttrekking strafbare feiten had begaan. Ten vijfde heeft de rechtbank toen rekening gehouden met de mening van de Inspectie J&V dat de JJI’s kwalitatief nog niet op orde zijn en dat een overplaatsing van veroordeelde naar een JJI risico's met zich mee zou brengen.
Veroordeelde heeft zich na het vonnis van 23 december 2022 al vanaf begin februari 2023 onttrokken aan zijn behandeling bij [jeugdzorginstelling 1] door weg te lopen en zich voor langere tijd (vier weken) onvindbaar te houden. Aan deze periode van onttrekking is een einde gekomen doordat veroordeelde een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Hoewel het onduidelijk is of, sinds het vonnis er nog geen verandering heeft plaatsgevonden in het kwalitatief op orde zijn van de JJI's, ziet de rechtbank nu geen andere mogelijkheid dan de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Dit om de behandeling en begeleiding van veroordeelde in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te laten plaatsvinden. Veroordeelde heeft binnen korte tijd de bijzondere voorwaarden overtreden en de plek voor veroordeelde bij [jeugdzorginstelling 1] is niet langer beschikbaar voor hem. De eerste vier hiervoor genoemde redenen voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn op dit moment daarom niet meer aan de orde.
De deskundigen hebben overtuigend duidelijk gemaakt dat veroordeelde nog altijd behandeling nodig heeft, dat deze in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet te realiseren is en dat zij geen alternatieven voor de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zien. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet meer aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten omdat de rechtbank van oordeel is dat dit voor de veiligheid van [verdachte] noodzakelijk is en dat deze daarom het meest in zijn belang moet worden geacht.

4.De beslissing.

De rechtbank:
gelast dat de voorwaardelijk opgelegde maatregel, te weten een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. Bogaert, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Combee, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Diepen en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 mei 2023.
Mr. Combee is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.