Uitspraak
1.De procedure
2.Het oorspronkelijke vonnis
naar eenvervolgvoorziening, meewerkt aan die betreffende plaatsing.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel tegen een minderjarige verdachte. De verdachte, geboren in 2006 en gedetineerd in een jeugdinrichting, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke veroordeling waren verbonden. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, omdat de verdachte niet in staat was gebleken om zich aan de voorwaarden te houden, wat leidde tot een periode van onvindbaarheid van vier weken. De rechtbank heeft de procedure en de relevante documenten, waaronder eerdere vonnissen en rapportages van deskundigen, in overweging genomen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de opgelegde voorwaarden, zoals deelname aan behandeling en onderwijs. Ondanks de argumenten van de verdediging dat de omstandigheden rondom de behandeling niet duidelijk waren, concludeerde de rechtbank dat de vordering tot tenuitvoerlegging gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de verdachte en de noodzaak voor behandeling in het belang van de minderjarige voorop stonden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, omdat de bijzondere omstandigheden die eerder aan de tenuitvoerlegging in de weg stonden, niet langer aanwezig waren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij mr. Combee niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.