ECLI:NL:RBZWB:2023:303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 20 _10255
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en de status van toeslagpartners in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 januari 2023, staat de huurtoeslag van eiseres centraal. Eiseres had in 2019 huurtoeslag aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen had haar recht op huurtoeslag definitief vastgesteld op € 1.220,-. Eiseres was van mening dat zij recht had op een hogere huurtoeslag, omdat zij samenwoonde met haar ex-man, die in de maanden januari tot en met april 2019 als haar toeslagpartner zou moeten worden aangemerkt. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat haar bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond had verklaard.

De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst/Toeslagen de heer [naam echtgenoot] in de maanden januari tot en met april 2019 niet als toeslagpartner heeft aangemerkt, omdat hij niet ingeschreven stond op het adres van eiseres in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar ex-man feitelijk bij haar woonde in die periode. De rechtbank wijst erop dat het aan eiseres is om verifieerbare gegevens te overleggen die haar stelling ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft gehandeld door de heer [naam echtgenoot] niet als toeslagpartner aan te merken voor de huurtoeslag in de betreffende maanden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10255 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

1. In het besluit van 4 september 2020 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst/ Toeslagen het recht op huurtoeslag van eiseres over 2019 definitief vastgesteld op € 1.220,-.
1.1
Bij besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/ Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2
Eiseres heeft beroep ingesteld.
1.3
De Belastingdienst
/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 24 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om eiseres in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te sturen en de Belastingdienst/Toeslagen hierop te laten reageren. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres was sinds 2012 getrouwd met de heer [naam echtgenoot] en woonde met hem samen. Met ingang van 1 april 2018 heeft eiseres huurtoeslag aangevraagd voor het toeslagadres [straatnaam 1] 48 in [woonplaats] .
2.1
Op 29 november 2018 heeft eiseres een jaarinkomen over 2019 doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen van € 19.240,-.
2.2
Bij beschikking van 27 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een voorschot huurtoeslag verleend over 2019 van € 3.483,-. Voor de berekening van de huurtoeslag is uitgegaan van een gezamenlijk geschat toetsingsinkomen van € 17.190,- (€ 16.499,- van eiseres en € 691,- van [naam echtgenoot] ).
2.3
Bij beschikking van 21 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag herzien naar € 2.634,-. Voor de berekening is uitgegaan van een gezamenlijk geschat toetsingsinkomen van € 19.931,- (€ 19.240,- van eiseres en € 691,- van [naam echtgenoot] ).
2.4
Op 17 april 2019 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen bericht vanuit de Basisregistratie personen (de BRP) dat de heer [naam echtgenoot] per 16 april 2019 is verhuisd naar het toeslagadres.
2.5
Bij beschikking van 21 mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag herzien naar € 3.238,-. De heer [naam echtgenoot] is aangemerkt als toeslagpartner over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 december 2019. Er is uitgegaan van een geschat gezamenlijk toetsingsinkomen van € 19.931,-.
2.6
Op 11 december 2019 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen bericht vanuit de BRP dat de heer [naam echtgenoot] per 1 november 2019 staat ingeschreven op het briefadres [straatnaam 2] 10 in [woonplaats] .
2.7
Bij beschikking van 7 februari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag herzien naar € 3.087,-. De heer [naam echtgenoot] wordt door de Belastingdienst/ Toeslagen vanaf 1 november 2019 niet meer aangemerkt als toeslagpartner.
2.8
Op 6 mei 2020 is eiseres officieel gescheiden.
2.9
Op 15 juli 2020 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen bericht van de Basisregistratie inkomen (de BRI) dat het inkomensgegeven van eiseres over 2019 is vastgesteld op € 25.745,-. Het inkomensgegeven van de heer [naam echtgenoot] over 2019 is vastgesteld op € 0,-.
2.1
Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 1.220,-. Voor de huurtoeslag is de heer [naam echtgenoot] alleen in de maanden mei 2019 tot en met oktober 2019 aangemerkt als toeslagpartner. Er is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 25.745,-. Eiseres moet € 1.867,- terugbetalen.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiseres hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.
Het recht op huurtoeslag
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Van belang is dat de partner in het kader van de huurtoeslag pas als partner wordt aangemerkt, als deze in de BRP op het adres van de huurder staat ingeschreven.
3.1
Volgens de Belastingdienst/Toeslagen woonde de heer [naam echtgenoot] in de maanden januari tot en met april 2019 en in november en december 2019 niet op het toeslagadres.
Hij stond daar in die maanden immers niet ingeschreven in de BRP en eiseres heeft niet aangetoond dat hij toch bij haar woonde. Over de maanden mei tot en met oktober 2019 wordt wel aangenomen dat [naam echtgenoot] bij eiseres woonde, dat hij haar toeslagpartner was voor de huurtoeslag en zij een meerpersoonshuishouden had.
3.2
Eiseres heeft in beroep eerst aangevoerd dat zij heel het jaar 2019 een meerpersoonshuishouden vormde met haar ex-man en dus recht heeft op meer huurtoeslag.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij zich heeft vergist. Tot november 2019 woonde de heer [naam echtgenoot] bij haar. Het geschil beperkt zich daarom tot de maanden januari tot en met april 2019.
3.3
De rechtbank overweegt dat uit het uittreksel van de BRP, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, blijkt dat [naam echtgenoot] op 10 juli 2018 is uitgeschreven op het adres van eiseres. Eiseres stelt dat haar ex-man ten onrechte bij haar is uitgeschreven naar aanleiding van een adresonderzoek naar twee broers van haar ex-man. In het dossier bevindt zich echter ook een telefoonnotitie van 1 mei 2018 waarin eiseres zegt dat de heer [naam echtgenoot] sinds een maand niet meer woont op het adres en zich weigert uit te schrijven. Op de zitting heeft eiseres hierover uitleg gegeven, die erop neerkomt dat haar ex-man toch bij haar is blijven wonen. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de gegevens uit de BRP en de telefoonnotitie, aan eiseres is om met verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat de feitelijke situatie anders was dan de informatie uit het BRP en haar telefonische verklaring. Daarin is zij, nadat zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet geslaagd. Uit de door eiseres overgelegde brief van de gemeente [woonplaats] blijkt niet dat de heer [naam echtgenoot] bij het adresonderzoek in 2018 ten onrechte is uitgeschreven van het toeslagadres. Eiseres heeft geen enkel ander gegeven (zoals poststukken, foto’s of verklaringen) overgelegd dat erop wijst dat de heer [naam echtgenoot] in januari tot en met april 2019 feitelijk wel bij haar op het toeslagadres woonde. In de nagezonden brief geeft eiseres nog aan dat het voor haar moeilijk is om gegevens aan te leveren omdat zij gescheiden is en haar ex-man niet mee wil werken.
De rechtbank is van oordeel dat die stelling eiseres niet kan baten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op geen enkele andere wijze, zonder medewerking van haar ex, inzicht kan geven over het verblijf van haar ex bij haar op het toeslagadres in de periode januari tot en met april 2019. Bovendien is niet gebleken dat eiseres haar ex heeft benaderd of op een andere manier heeft geprobeerd om de beschikking over relevante gegevens te krijgen.
Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen terecht in de maanden januari tot en met april 2019 de heer [naam echtgenoot] niet als toeslagpartner voor de huurtoeslag heeft aangemerkt. Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 19 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a, eerste en derde lid:
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
3. In afwijking van artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen de partner uitsluitend als partner aangemerkt indien deze in de basisregistratie personen op het adres van de huurder staat ingeschreven.
Artikel 2:
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, indien geen van deze personen op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
Artikel 14, eerste lid:
1. Het norminkomen bedraagt:
a. € 22.700 bij een eenpersoonshuishouden;
b. € 30.825 bij een meerpersoonshuishouden;
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir)
Artikel 3. Gelijkstelling met basisregistratie personen, tweede lid:
2. Iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien:
c. blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen voor de periode tot aan de datum van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de Wet basisregistratie personen.