In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de WOZ-waarde van een winkelpand heeft vastgesteld op € 333.000. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarbij belanghebbende stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een vergelijking met referentieobjecten en een berekening van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank heeft op 22 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde van € 333.000 niet te hoog is. De rechtbank stelt de waarde van het object vast op € 330.000, waarbij zij ook rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 50 vanwege deze overschrijding. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van het object. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.