ECLI:NL:RBZWB:2023:2986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over terugvordering bijstandsuitkering en beslistermijnen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres, die sinds 22 april 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende besluiten van Baanbrekers, waaronder de terugvordering van € 2.293,44 en de opschorting van haar bijstandsuitkering. Baanbrekers had deze besluiten genomen naar aanleiding van een onderzoek naar de inkomsten van eiseres, waarbij werd vastgesteld dat zij opbrengsten had uit de verkoop van sieraden. Eiseres stelde dat Baanbrekers niet tijdig had beslist op haar bezwaren, wat volgens haar leidde tot het verbeuren van dwangsommen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Baanbrekers de beslistermijnen niet tijdig had verdaagd voor primair besluit I, waardoor eiseres recht had op een dwangsom van € 1.442,00. Voor de andere besluiten, primair besluit II en III, heeft de rechtbank geoordeeld dat Baanbrekers de beslistermijnen wel tijdig had verdaagd, waardoor er geen dwangsommen verschuldigd waren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van Baanbrekers in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 april 2023 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

Met het besluit van 22 december 2020 (primair besluit I) heeft Baanbrekers € 2.293,44 van eiseres teruggevorderd.
Met het besluit van 13 januari 2021 (primair besluit II) heeft Baanbrekers het recht van eiseres op een bijstandsuitkering opgeschort vanwege het verstrekken van onvoldoende inlichtingen.
Met het besluit van 10 februari 2021 (primair besluit III) heeft Baanbrekers de bijstandsuitkering van eiseres voortgezet en is haar vermogen vastgesteld op het maximaal vrij te laten vermogen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten I tot en met III.
Bij het besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar gericht tegen primair besluit I gegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen primair besluit II is kennelijk ongegrond verklaard. Baanbrekers heeft het bezwaar tegen primair besluit III gegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen mr. E. van Schijndel namens Baanbrekers. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontvangt sinds 22 april 2010 een bijstandsuitkering van Baanbrekers. Bij een onderzoek is vastgesteld dat eiseres opbrengst had van verkochte sieraden. Baanbrekers heeft deze opbrengst als inkomen aangemerkt. Daarop heeft Baanbrekers eiseres’ recht op uitkering bij besluit van 8 december 2020 deels ingetrokken en deels herzien over diverse periodes. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
Als gevolg van de tijdelijke onderbreking van het recht op uitkering, wilde Baanbrekers per 1 oktober 2016 het vermogen van eiseres opnieuw vaststellen. Daarom heeft Baanbrekers eiseres bij brief van 16 december 2020 verzocht om voor 7 januari 2021 diverse gegevens aan te leveren.
Bij primair besluit I is ten gevolge van de intrekking en herziening van de uitkering een bedrag van € 2.293,44 aan ten onrechte ontvangen bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij primair besluit II heeft Baanbrekers het recht op uitkering opgeschort per 7 januari 2021, omdat eiseres niet alle in de brief van 16 december 2020 genoemde gegevens heeft overgelegd. Verzocht is om voor 27 januari 2021 alsnog de gegevens te verstrekken.
Bij primair besluit III heeft Baanbrekers gesteld dat zij feitelijk gerechtigd zou zijn om het recht op een uitkering in te trekken, omdat eiseres geen gegevens heeft ingeleverd over haar Monuta uitvaartverzekering. Omdat eiseres ook schulden heeft, is echter besloten het recht niet in te trekken maar het vermogen vast te stellen op het maximaal vrij te laten bedrag.
Eiseres heeft op 25 januari 2021 bezwaar gemaakt tegen primair besluit I. Op 24 februari 2021 heeft eiseres ook bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten II en III.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft Baanbrekers het besluit van 8 december 2020 herzien. In een correctiebesluit van 22 juni 2021 heeft Baanbrekers de intrekking en herziening van de uitkering ongedaan gemaakt. Volgens Baanbrekers is wel sprake van schending van de inlichtingenplicht ten aanzien van de sieradenverkoop in 2019. Daarvoor is een waarschuwing aan eiseres opgelegd.
Bij brief van 10 mei 2021 heeft Baanbrekers de beslistermijn met zes weken verlengd.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft eiseres gesteld dat de beslistermijn tardief is verlengd. Zij heeft Baanbrekers daarom in gebreke gesteld.
Bij brief van 3 juni 2021 heeft eiseres Baanbrekers nogmaals in gebreke gesteld.
Bij het bestreden besluit heeft Baanbrekers het bezwaar gericht tegen primair besluit I gegrond verklaard. De terugvordering is komen te vervallen omdat door de herziening van het besluit van 8 december 2020 geen sprake meer is van ten onrechte ontvangen bijstand. Het bezwaar gericht tegen primair besluit II is kennelijk ongegrond verklaard. Verder heeft Baanbrekers het bezwaar tegen primair besluit III gegrond verklaard: het vermogen is ten onrechte opnieuw vastgesteld per 1 oktober 2020. Verder is vastgesteld dat € 1.442,00 aan dwangsommen verbeurd zijn wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen primair besluit I. Voor primaire besluiten II en III zijn geen dwangsommen aan eiseres toegekend.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat Baanbrekers uiterlijk op 10 maart 2021 op haar bezwaar tegen primair besluit I had moeten beslissen. Baanbrekers heeft de termijn niet tijdig verdaagd. Zelfs met een verdaging van de termijn is het bestreden besluit volgens eiseres te laat genomen. Daarom dient er volgens haar een dwangsom toegekend te worden. Voor wat betreft primair besluit II geldt volgens eiseres dat uiterlijk op 7 april 2021 op haar bezwaar had moeten worden beslist door Baanbrekers. Ook die beslistermijn is volgens eiseres niet tijdig verdaagd, zodat er een dwangsom is verbeurd.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
Volgens artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In dit geval is er een commissie ingesteld, dus geldt er een beslistermijn van twaalf weken.
Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. Uit het vijfde lid van dit artikel volgt dat voor de toepassing van deze uitstelmogelijkheid is vereist dat het bestuursorgaan daarvan schriftelijk mededeling doet aan belanghebbende(n).
3.2
De rechtbank stelt vast dat primair besluit I op 22 december 2020 is genomen. De bezwaartermijn verstreek zes weken later, op 31 januari 2021. Doordat er een commissie is ingesteld, liep het einde van de beslistermijn twaalf weken later af, op 25 april 2021. Baanbrekers heeft deze termijn niet tijdig verdaagd, waardoor er een dwangsom is verbeurd over de periode van 26 april 2021 tot 29 juli 2021 (de datum van het bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft Baanbrekers dan ook terecht de maximale dwangsom van € 1.442,00 aan eiseres toegekend. Meer dan de maximale dwangsom kan niet worden toegekend.
3.3
Primair besluit II is op 13 januari 2021 genomen. De bezwaartermijn verstreek zes weken later, op 24 februari 2021. Het einde van de beslistermijn liep twaalf weken later af, op 19 mei 2021.
Primair besluit III is op 10 februari 2021 genomen. De bezwaartermijn verstreek zes weken later, op 24 maart 2021. Het einde van de beslistermijn liep twaalf weken later af, op 16 juni 2021.
Baanbrekers heeft de beslistermijn voor wat betreft primair besluit II en III met de brief van 10 mei 2021 tijdig en rechtsgeldig met zes weken verdaagd, zodat er uiterlijk op 30 juni 2021 respectievelijk 28 juli 2021 een beslissing op bezwaar genomen had moeten worden. Eiseres heeft Baanbrekers op 12 mei 2021 en 3 juni 2021 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn dus nog niet verstreken. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt dan dat Baanbrekers eiseres geen dwangsom is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 23 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.