Met betrekking tot de bij dagvaarding onder punt 1 gevorderde verklaring voor recht, dat ASR aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het incident dat heeft plaatsgevonden op 4 juni 2003, hieronder begrepen het door [eiser] opgelopen hersenletsel alsook de gevolgen van arbeidsongeschiktheid, wordt als volgt overwogen.
Ten aanzien van het gedeelte van de gevorderde verklaring voor recht dat ziet op de
aansprakelijkheid van ASR voor de door [eiser] geleden schade ten gevolge van het
incident, geldt dat dit zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. ASR heeft deze aansprakelijkheid immers reeds zeer geruime tijd geleden erkend.
Voor zover de gevorderde verklaring voor recht ziet op aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het door [eiser] opgelopen hersenletsel en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid dient deze eveneens te worden afgewezen. Deze vordering is enerzijds te onbepaald, nu bij toewijzing niet duidelijk zou zijn op welk hersenletsel de vordering ziet en op welke gevolgen van arbeidsongeschiktheid dit betrekking heeft. Ten aanzien van het door [eiser] gestelde (hersen)letsel overweegt de rechtbank anderzijds nog dat partijen zijn gebonden aan de expertise van [psychiater] en [deskundige 1] . Dragend hiervoor is de overweging van het Hof in haar beschikking tussen partijen van 29 september 2016 die de rechtbank hierna citeert:
‘Partijen zijn in 2008 overeengekomen dat er een psychiatrische expertise diende te worden
verricht door [psychiater] . In het psychiatrisch rapport van [psychiater] zijn de beperkingen
van [eiser] in kaart gebracht. Volgens [psychiater] zijn de beperkingen niet het gevolg
van een tijdens het ongeval veroorzaakte somatische aandoening. [psychiater] zag geen
aanleiding een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten, en heeft in zijn conclusie
de door [eiser] aangehaalde bevindingen van [arts 1] en [arts 3] uit 2004 als volgt
(‘voldoende) meegewogen (pagina 9 van het rapport [psychiater] ): “Bij het
neuropsychologisch onderzoek verricht d.d. 23-6-2004 door dhr. [arts 1] en dhr. [arts 3]
(zie dossier) werden een aantal afwijkingen gevonden die zouden kunnen wijzen op een
organisch letsel. Na een evaluatie door de revalidatie afdeling van het Amphia Ziekenhuis
d.d. 8-11-2004 (zie dossier), werd echter geconcludeerd dat er geen reden was voor verder
neuropsychologisch onderzoek, omdat er geen gronden waren om een neuropsychologische
oorzaak van de klachten te veronderstellen.” [eiser] had geen commentaar op het
conceptrapport van [psychiater] - dus ook niet over de meegewogen bevindingen van [arts 1]
en [arts 3] - en partijen zijn zelfs overeengekomen dat de bevindingen van [psychiater]
uitgangspunt zouden zijn bij de verdere schadeafwikkeling. Het was vervolgens [eiser]
die benoeming van een verzekeringsarts - in de persoon van [deskundige 1] - wenste teneinde op
basis van het rapport van [psychiater] zijn beperkingen nader geconcretiseerd te zien.
Onbetwist is dat [eiser] - kennelijk tegen de afspraak tussen partijen in - medische
informatie van [zorginstelling] aan [deskundige 1] heeft verstrekt. Het hof acht voldoende
aannemelijk dat [deskundige 1] - zie niet name de weergave op pagina’s 5 en 10 t/in 13 van het
rapport [deskundige 1] - de bevindingen van [zorginstelling] in zijn conclusie heeft
meegewogen. [eiser] kon zich in het rapport van [deskundige 1] vinden en hij heeft tegen de
inhoud van het rapport - hoewel hiertoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld - geen bezwaar
gemaakt. Op dat moment had [eiser] de reactie kunnen geven dat er geen rekening zou
zijn gehouden met bepaalde beperkingen die bij [zorginstelling] zijn geconstateerd.
Dit heeft hij nagelaten. Partijen zijn voorts overeengekomen dat [arbeidsdeskundige]
op basis van het door [deskundige 1] gemaakte beperkingenprofiel (FLM) zijn
arbeidsdeskundig onderzoek zou verrichten. Pas na de definitieve conclusie van [arbeidsdeskundige]
is [eiser] in actie gekomen en wenst hij het traject (voor een groot deel, opnieuw te
verrichten.
Het hof constateert derhalve dat er reeds een tijdrovend en kostbaar traject heeft
plaatsgevonden waarbij elke stap in onderling overleg dan wel op verzoek van [eiser] is
genomen en waarbij [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden
gelegenheid om op de inhoud van de rapporten [psychiater] en [deskundige 1] te reageren. Onder deze omstandigheden en in deze fase van de schadeafwikkeling, acht het hof - evenals de rechtbank - het verzoek van [eiser] tot het gelasten van een nieuw dan wel aanvullend voorlopig deskundigenonderzoek in strijd met de goede procesorde.”
De gebondenheid aan deze rapporten volgt uit de gevolgde procedure. Van zwaarwegende
en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten is niet gebleken. De
rapporten zijn uitvoerig gemotiveerd, de motivering is overtuigend, de deskundigen zijn niet
buiten hun expertise getreden, hebben zich gehouden aan de opdracht en hebben kennis
genomen van de relevante en door partijen verstrekte gegevens en daar blijk van gegeven.
Op basis van deze twee rapporten is door partijen ook aan [bedrijf] verzocht een
arbeidskundige rapportage op te stellen. Ook de nadere medische informatie zoals die in deze procedure door [eiser] in het geding is gebracht, maakt niet dat sprake is van (achteraf gebleken) zwaarwegende en steekhoudende bezwaren. Het betreft informatie uit de behandelende sector, afkomstig van diversie disciplines, die gedeeltelijk overeenkomt met informatie die [deskundige 1] al in zijn rapportage heeft betrokken en beschikbaar had. Voorts geldt dat de informatie niet duidelijk maakt welke informatie aan de behandelaren
beschikbaar was, niet blijkt dat vragen zijn voorgelegd gericht op causaliteit met het
ongeval, de informatie deels onvoldoende is onderbouwd en de procedurele waarborgen
zoals hoor en wederhoor niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt gelet op het voorgaande dan ook niet tot de conclusie dat sprake is van hersenletsel als gevolg van het ongeval.
[arbeidsdeskundige] van [bedrijf] diende zich blijkens de instructies van partijen te baseren op de
rapportages van [psychiater] en [deskundige 1] en van zwaarwegende en steekhouden bezwaren
tegen het uitvoerig gemotiveerde rapport is niet gebleken. De rapporten van [psychiater] , [deskundige 1]
en [arbeidsdeskundige] overtuigen de rechtbank en de rechtbank neemt de conclusies als vervat
in deze rapporten over. Voor zover dat al is verzocht te bepalen, is geen sprake van
volledige arbeidsongeschiktheid en indien dat niet is verzocht, is de gevraagde verklaring
voor recht op dit punt te onduidelijk om toe te wijzen. Voor de mate van
arbeidsongeschiktheid is het rapport van [arbeidsdeskundige] derhalve maatgevend.