In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de advocaat van de vader, de moeder en haar advocaat, een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming en een vertegenwoordiger van de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De vader was, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen. De kinderrechter heeft de zaak gelijktijdig behandeld met een andere zaak die betrekking had op de beëindiging van het gezag van de vader.
De feiten van de zaak zijn als volgt: het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft. Bij beschikking van 9 mei 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, en deze maatregel is steeds verlengd, voor het laatst tot 9 mei 2023. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden, maar dit verzoek was afhankelijk van de uitkomst van het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader.
De kinderrechter heeft overwogen dat, nu het gezag van de vader is beëindigd, de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] is belast. Hierdoor zijn er geen doelen meer te behalen in het kader van de ondertoezichtstelling, en heeft de GI geen belang meer bij het verzoek tot verlenging. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 1 mei 2023. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.