Door de Raad is in het verzoek en bij de mondelinge behandeling, kort samengevat, aangevoerd dat sprake is van complexe scheidingsproblematiek waardoor [minderjarige] spanningen ervaart. De ouders zijn na drie maanden relatie gaan samenwonen en gehuwd en na drie maanden huwelijk wilde de moeder weer scheiden. De moeder was toen twee weken zwanger van [minderjarige] . De moeder heeft een moeilijke start meegemaakt met [minderjarige] , waardoor zij veel zorgen heeft gehad over hem. De ouders kennen elkaar als persoon in beperkte mate en niet als verzorgende en liefhebbende ouder. [minderjarige] heeft zijn vader de eerste vijf maanden van zijn leven niet gezien, en nu is alweer een breuk ontstaan in het pas gestarte en broze contact tussen de vader en [minderjarige] , wat een belemmering vormt voor het ontwikkelen van een (veilige) hechtingsrelatie tussen hen. De moeder heeft veel wantrouwen richting de vader, wat zij ook richting [minderjarige] uitstraalt. De moeder lijkt niet in staat [minderjarige] emotionele toestemming te geven voor contact met de vader waardoor [minderjarige] spanning voelt bij de moeder. Gezien wordt dat de moeder begeleide omgang niet kan overlaten aan de hulpverlening en zij daarbij ver over grenzen heen gaat. Hierdoor voelt de vader zich niet langer veilig in die situatie, omdat hij niet weet of hij door de moeder ergens van wordt beschuldigd.
Een complicerende factor in deze scheidingssituatie speelt het geloofsaspect. Beide ouders geven een andere invulling aan het geloof. De moeder geeft aan dat zij vanwege haar geloof niet mag communiceren met de vader en niet in een ruimte met hem mag zijn. Ook heeft zij vanwege haar geloof een andere visie op hoe de opbouw van de omgang tussen de vader en [minderjarige] verder zou moeten verlopen.
Tussen de moeder en de hulpverlening is geen samenwerkingsrelatie ontstaan en de moeder heeft geen vertrouwen in de hulpverlening. Zij voelt zich niet gehoord en heeft het idee dat eenzijdig wordt gekeken, waardoor de vader alles goed doet en zij zich in een hoek gedrukt voelt. Ook ervaart de moeder teveel praktische belemmeringen voor begeleide omgang (zoals de reis met bus, de voeding en de andere zoon die thuis wacht) wat voor stress zorgt. Het blijft de vraag of de moeder daadwerkelijk openstaat voor begeleide omgang.
De ernst van de problematiek overstijgt de mogelijkheden van vrijwillige hulpverlening om het contact tussen [minderjarige] en vader vorm te geven/te begeleiden. Het traject bij [stichting] is onvoldoende van de grond gekomen.
Op de mondelinge behandeling van 11 januari 2023 is afgesproken dat de ouders met [jeugdhulpverlener] aan de slag gaan om hen en de omgang te laten begeleiden. Er is voor deze organisatie gekozen, omdat zij aandacht kunnen geven aan de culturele aspecten. Uit de terugkoppeling van [jeugdhulpverlener] blijkt dat het voor de moeder niet acceptabel was om aan dit traject mee te werken. Er wordt geadviseerd om door middel van diagnostiek inzicht te verkrijgen in de mogelijkheden en belemmeringen van de ouders en om nog concreter de dagen en tijden van de omgang tussen de vader en [minderjarige] vast te leggen, dit natuurlijk met een opbouw daarin.
De Raad meent ook dat nader onderzoek nodig is en het is aan de GI om dit vorm te geven.
Door enkel de moeder te pushen wordt het doel niet bereikt en ontstaan er zorgen over de veiligheid van de moeder en [minderjarige] . Zie in dat kader wat er gebeurt op social media, de meldingen bij Veilig Thuis en de onrust over een verhuizing van de moeder. De moeder is de primaire opvoeder en aan haar ontleent [minderjarige] zijn veiligheid. De vader is de secundaire opvoeder. De GI moet ervoor zorgen dat er duidelijkheid is en er geen ruis ontstaat. Duidelijk moet worden wat er speelt bij de moeder en waar haar weerstand vandaan komt. [jeugdhulpverlener] is bereid om in gesprek te gaan of een toelichting te geven aan de GI als er nog onduidelijkheid is. Er zal stap voor stap gekeken moeten worden hoe verder te gaan.
De veiligheid en het belang van [minderjarige] staan voorop, vandaaruit wordt gekeken wat er voor de moeder nodig is. Meer druk op de moeder betekent ook meer weerstand. Daarnaast moet de samenwerking met de vader bekeken worden, maar zijn wensen en behoeften staan niet voorop. Als het niet lukt om de aansluiting met de moeder te vinden, zal bezien moeten worden wat wel kan. Het is de GI om te bekijken welke hulpverleningsinstantie daarbij het beste kan worden ingezet.