ECLI:NL:RBZWB:2023:2958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
02/008884-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van heroïne met gevangenisstraf als gevolg

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door raadsman mr. S.PH.CHR. Wester. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte meer dan 7 kilo heroïne had vervoerd in een Nissan Qashqai, die op 9 januari 2023 werd staande gehouden op de Rijksweg A16. De heroïne was verstopt in een verborgen ruimte van het voertuig.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de heroïne en dat hij daarover de beschikkingsmacht had. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van heroïne, zoals bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank sprak de medeverdachte vrij van medeplegen, omdat niet bewezen kon worden dat deze ook wetenschap had van de heroïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 week op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde dat de verdachte strafbaar was. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M. van de Wetering, voorzitter, en mr. M.M. Veldhuizen en mr. C. Hofman, rechters, in aanwezigheid van griffier H.J.E.M. Hoezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/008884-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
raadsman: mr. S.PH.CHR. Wester, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander ruim 7 kilo heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid materiaal bevattende heroïne. Verdachten reden vanuit Nederland richting Frankrijk in een Nissan Qashqai met de heroïne verstopt in een verborgen ruimte. Beiden hadden wetenschap van en de beschikkingsmacht over de heroïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Daartoe is primair aangevoerd dat op basis van het gebrekkige dossier niet kan worden vastgesteld of er heroïne in de verborgen ruimte van de Nissan Qashqai, laat staan welke hoeveelheid dit zou betreffen.
Subsidiair is aangevoerd dat de ‘chain of evidence’ is verbroken voor het biologisch materiaal dat van verdachte is gevonden op een plastic zak, omdat niet duidelijk is of deze plastic zak in de verborgen ruimte lag en ook niet of die zak heroïne bevatte.
Meer subsidiair is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de goederen die zijn gevonden in de verborgen ruimte. Nog meer subsidiair geldt dat niet kan worden bewezen dat sprake was van (verlengde) uitvoer van verdovende middelen, met behulp van welke deelnemingsvorm dan ook.
In geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde,
wordt verzocht om het onderzoek te heropenen en een drietal getuigen te laten horen door de rechter commissaris.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Het aantreffen van heroïne
Op 9 januari 2023 omstreeks 00:50 uur zagen verbalisanten op de Rijksweg A16 ter hoogte van Zevenbergschen Hoek een Nissan Qashqai (hierna: de Nissan) rijden met een Frans kenteken. De Nissan werd staande gehouden en [medeverdachte] en [verdachte] bleken de inzittenden te zijn. [medeverdachte] was de bestuurder en [verdachte] was de bijrijder. Op basis van het dossier is niet vast te stellen wie de eigenaar is van de Nissan. Bij de doorzoeking van de Nissan werd een verborgen ruimte aangetroffen. In deze verborgen ruimte werden meerdere pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Deze pakketten met een totaalgewicht van 7.267 gram werden door de politie veiliggesteld voor de Forensische Opsporing.
De aangetroffen pakketten zijn door de politie in twee partijen verdeeld: een partij met een gewicht van 4.187 gram (partij 1) en een partij met een gewicht van 3.080 gram (partij 2). Beide partijen zijn bemonsterd. De bemonstering van partij 1 werd gewaarmerkt als SIN AAQA4446NL en de bemonstering van partij 2 werd gewaarmerkt als SIN AAQA4447NL.
Uit het dossier wordt niet duidelijk hoeveel pakketten er precies zijn aangetroffen en op grond waarvan ze in twee partijen zijn verdeeld. Ook de officier van justitie kon dit op zitting niet toelichten.
De bemonsteringen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Met betrekking tot de bemonstering SIN AAQA4446NL heeft het NFI geconcludeerd dat
in het onderzoeksmateriaal
géénOpiumwetsubstanties werden aangetroffen, waarbij partij 1 als bronpartij wordt vermeld. Met betrekking tot de bemonstering SIN AAQA4447NL heeft het NFI geconcludeerd dat het onderzochte materiaal
welheroïne bevat. Ook hierbij wordt partij 1 als bronpartij vermeld wat niet strookt met het politiedossier. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit laatste er echter niet aan in de weg om te kunnen concluderen dat beide partijen zijn bemonsterd, dat beide bemonsteringen zijn getest door het NFI en dat in ieder geval één van die bemonsteringen positief is getest op de aanwezigheid van heroïne.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat in de verborgen ruimte van de Nissan een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne is aangetroffen. Doordat de politie een onbekend aantal pakketten om onbekende reden in tweeën heeft verdeeld, kan de rechtbank de hoeveelheid verder niet specificeren.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde is vereist dat bij [verdachte] sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de heroïne en dat hij daarover de beschikkingsmacht had.
[verdachte] zegt van niets te hebben geweten. Hij heeft bij de politie en op zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] in de Nissan vanuit Frankrijk naar Nederland is gereden om zijn familie in Weesp te bezoeken. Daar arriveerden zij rond 21:00 of 22:00 uur. Rond 22:30 uur is hij samen met [medeverdachte] vanuit Weesp vertrokken om ergens iets te gaan eten. Op de terugweg richting Weesp, werden zij aangehouden door de politie, zo verklaart [verdachte] .
De rechtbank overweegt dat de heroïne buiten het zicht van [verdachte] was verstopt in een verborgen ruimte. De enkele omstandigheid dat hij een aantal uren als bijrijder heeft meegereden in de Nissan is dan onvoldoende om te concluderen dat hij wetenschap had.
Er is echter ook DNA-materiaal van [verdachte] aangetroffen op een plastic zak die is veiliggesteld in de verborgen ruimte waarin ook de heroïne lag. [verdachte] heeft hierover op zitting verklaard dat dit onmogelijk is, maar een aannemelijke alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op deze zak heeft hij niet gegeven. Daar komt bij dat zijn verklaring over zijn aanwezigheid in Nederland niet strookt met andere objectieve feiten en omstandigheden in het dossier. De Nissan is immers door de politie staande gehouden ter hoogte van Zevenbergschen Hoek, ruim een uur rijden vanaf Weesp. De Nissan reed bovendien richting het zuiden van het land, dus steeds verder bij Weesp vandaan. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dan ook ongeloofwaardig.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over de pakketten en daarmee de heroïne in de verborgen ruimte.
Verlengde uitvoer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1 vijfde lid van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen. Het buiten het grondgebied van Nederland brengen omvat, naar vaste rechtspraak en gezien artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, alle handelingen die betrekking hebben op de middelen die de Nederlandse grens zijn gepasseerd of waarvan het de bedoeling is dat ze over de grens worden gebracht. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is dan ook niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat [verdachte] de bedoeling had om met de heroïne in de Nissan naar Frankrijk te rijden en deze dus buiten het grondgebied van Nederland te brengen. De rechtbank betrekt hierbij dat [verdachte] en ook [medeverdachte] over de Franse nationaliteit beschikken en beiden woonachtig zijn in Frankrijk. Zij reden in een Nissan met een Frans kenteken richting de Belgische grens en nadat de politie hen staande had gehouden, verklaarde [verdachte] dat ze richting Frankrijk reden. [verdachte] heeft zijn verklaring weliswaar bijgesteld door later te verklaren dat ze op weg waren naar Weesp, maar die verklaring is reeds door de rechtbank als ongeloofwaardig bestempeld. Bovendien heeft ook [medeverdachte] bij de politie verklaard dat ze op weg waren naar huis, zijnde Amiens in Frankrijk. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] voornemens was om de heroïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen en dat sprake was van (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet.
Medeplegen
Vast staat dat [verdachte] en [medeverdachte] samen vanuit Frankrijk naar Nederland zijn gereisd en dat zij ook weer samen terug richting Frankrijk reden met de heroïne verstopt in de verborgen ruimte. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat ook [medeverdachte] wetenschap had van de heroïne in de verborgen ruimte noch dat hij daarover de beschikkingsmacht had. Van een gezamenlijke uitvoering tussen [verdachte] en [medeverdachte] kan dan niet worden gesproken. De rechtbank acht het medeplegen daarom niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Getuigenverzoek
Gezien de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en dat wat daarover hierboven is overwogen, wijst de rechtbank het getuigenverzoek van de verdediging integraal af wegens het ontbreken van verdedigingsbelang.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 januari 2023 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een hoeveelheid heroïne. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Harddrugs zijn stoffen die sterk verslavend werken en die schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland worden de internationale handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Daarbij gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de reguliere economie en fysiek geweld als gevolg van conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Bovendien is het plegen van deze delicten schadelijk voor de reputatie van Nederland in het buitenland. Verdachte kan als exporteur van de heroïne mede medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank kan op basis van het gebrekkige einddossier niet vaststellen welke hoeveelheid heroïne het in totaal betrof en gaat daarom uit van een geringe aangetroffen hoeveelheid. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij het oriëntatiepunt voor de uitvoer van 0 – 10 gram harddrugs, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal 3 weken behelst. Indien er sprake is van een georganiseerd verband, werkt dit strafverhogend. Hoewel de geraffineerdheid van het transport van harddrugs - in een verborgen ruimte in de auto - kan duiden op een georganiseerd verband, zal de rechtbank hier in het voordeel van verdachte bij de bepaling van de straf niet vanuit gaan.
Verdachte heeft ter zitting geen openheid van zaken gegeven over het ten laste gelegde en ook niet over zijn beweegredenen, zodat de rechtbank daar bij de strafbepaling geen rekening mee kan houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
1 week, met aftrek van voorarrest, passend en noodzakelijk is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2023.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.