Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van verschillende soorten en hoeveelheden harddrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van harddrugs op 17 oktober 2019. De officier van justitie stelde dat de verdachte op die datum wettig en overtuigend bewezen harddrugs voorhanden had, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs en schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank beoordeelde de bewijsmiddelen en concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen harddrugs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk verschillende soorten en hoeveelheden harddrugs voorhanden had, waaronder MDMA, amfetamine, heroïne, methamfetamine, LSD en 2C-B. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel medeplegen en bepaalde dat de verdachte partieel vrijgesproken werd van het opzettelijk voorhanden hebben van ketamine, omdat dit middel niet op de lijsten van de Opiumwet staat.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 27 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ziekte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn gedrag en dat de gevangenisstraf noodzakelijk was om de ernst van de feiten te weerspiegelen. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen en bepaalde de verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen. De schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgeheven.