ECLI:NL:RBZWB:2023:2947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/3721
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 27 juli 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De naheffingsaanslag van € 60,20 was opgelegd omdat belanghebbende op 27 april 2022 omstreeks 9.23 uur zijn auto had geparkeerd zonder tijdig parkeerbelasting te betalen. Belanghebbende had wel een betaling gestart, maar pas na de controle door de parkeercontroleurs.

Belanghebbende voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de parkeertijden op Koningsdag, en dat hij had aangenomen dat de tijden van een zondag van toepassing waren. De rechtbank oordeelt dat het aan belanghebbende was om zich vooraf op de hoogte te stellen van de geldende parkeertijden. De rechtbank interpreteert de informatie op de website van de gemeente Breda anders dan belanghebbende en concludeert dat de reguliere parkeertijden op Koningsdag van kracht waren. De rechtbank wijst erop dat er geen concrete toezeggingen zijn gedaan door een bevoegde persoon van de gemeente die het beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen ondersteunen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra en is openbaar uitgesproken op 28 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 juli 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].

Feiten

2. Op 27 april 2022 omstreeks 9.23 uur stond belanghebbendes auto, met kenteken [kenteken], geparkeerd aan de [straatnaam] in [plaats]. De [straatnaam] ligt in een zone waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende heeft via een online betaalsysteem voor die dag wel parkeerbelasting voldaan, maar hij heeft deze parkeerbetaling pas op 11:42 uur gestart.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,20 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Er was volgens belanghebbende namelijk bij hem onduidelijkheid of op Koningsdag de parkeertijden van een doordeweekse dag (9.00 uur tot en met 22.00 uur) of die van een zondag (12.00 uur tot en met 18.00 uur) zouden gelden. Op basis van de informatie op de parkeerautomaat alsook de informatie op de website van de gemeente bleef dat voor belanghebbende onduidelijk. Navraag bij een medewerker van [X] leverde ook niet de gewenste duidelijkheid op. Een politieagent zou hem daarna verteld hebben dat sprake was van een feestdag. Belanghebbende heeft hieruit de conclusie getrokken dat de parkeertijden van een zondag zouden gelden en heeft hij zijn parkeeractie niet direct bij het parkeren van de auto maar (enige tijd voor) 12.00 uur gestart.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat op een parkeerder een onderzoeksplicht rust als hij gebruik wenst te maken van de parkeergelegenheden van de gemeente. Het was dus aan belanghebbende om zich (vooraf) op de hoogte te stellen van de door de gemeente gehanteerde betaaldparkeertijden. Belanghebbende heeft dat ook gedaan en heeft van de door hem gebruikte informatie ook een afschrift verstrekt (screenshot). Het gaat daarbij om de webpagina “Parkeren op feestdagen” op de website van de gemeente Breda. De rechtbank interpreteert de aldaar vermelde informatie anders dan belanghebbende heeft gedaan. Het had belanghebbende duidelijk moeten zijn dat op Koningsdag betaaldparkerenregeling van kracht was. De rechtbank zal ook uitleggen waarom. Achter “Koningsdag” staat, anders dan bij een aantal andere feestdagen waarbij ook betaald parkeren van kracht is, geen tijdsaanduiding die erop duidt dat een deel van de dag een vrijstelling voor de betaling van parkeerbelasting geldt. Hieruit had belanghebbende de conclusie moeten trekken dat de reguliere parkeertijden van kracht waren. Belanghebbende heeft geen onderbouwing gegeven van overige omstandigheden die voor hem tot onduidelijkheid zouden hebben geleid. De onjuiste interpretatie van de informatie moet voor risico van belanghebbende blijven.
3.3.
De rechtbank vat belanghebbendes stelling dat hij na het parkeren is gaan rondvragen en door een politieagent verkeerd zou zijn geïnformeerd op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Wil echter een beroep op het vertrouwensbeginsel slagen, moet sprake zijn van een concrete en ondubbelzinnige toezegging aan belanghebbende van een daartoe namens de gemeente bevoegd persoon waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Door of namens de gemeente zijn dergelijke toezeggingen niet gedaan. Een politieagent is als zodanig niet bevoegd om namens de gemeente toezeggingen te doen over het al dan niet verschuldigd zijn van gemeentelijke parkeerbelasting of aanpassingen van (betaald) parkeertijden zodat van een dergelijke toezegging gaan sprake kan zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook daarom niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag zal worden gehandhaafd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.