2.1.Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
- Tussen [eisers] (huurders) en [gedaagde] (verhuurder) bestonden met ingang van
1 november 2021 twee afzonderlijke huurovereenkomst van kamerhuur gelegen aan de [adres] (hierna te noemen: het gehuurde).
- Bij aanvang van de huurovereenkomst is door [eiser sub 1] (€ 1.140,00) en [eiser sub 2]
(€ 1.360,00) in totaal een waarborgsom betaald van € 2.500,00.
- Tussen partijen heeft op 21 en 22 juli 2022, voor zover hier relevant, het volgende Whatsapp gesprek plaatsgevonden (E = eisers en G = gedaagde):
“E:
If we leave now, you said that you will return our deposits in september, right?
G:
I don’t say I give u deposit back. I said clear
E:
I mean later, in September or October. Or you can’t return them at all?
G:
Not return
E:
Ok
G:
[eiser sub 1] has no job his income is low. So u better take it. No one will rent him with low salary
E:
Can we get the rents for august back then? Because we will move out before August. Ok
G:
Hi I cant rent it on aug so as you wish you can move out 1st aug
E:
Ok. When will you return our rents for August?
G:
After u move out
E:
Ok”
- [eisers] hebben het gehuurde op 31 juli 2022 feitelijk verlaten.
- De reeds door [eisers] betaalde huur over de maand augustus 2022 is door [gedaagde] terugbetaald.
- De waarborgsom van € 2.500,00 is door [gedaagde] niet aan [eisers] terugbetaald.