ECLI:NL:RBZWB:2023:2946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
10156189 CV EXPL 22-3196 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling waarborgsom huurders na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vorderen de huurders, aangeduid als [eisers], de terugbetaling van een waarborgsom van € 2.500,00 van de verhuurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurders hebben de huurovereenkomst voor een kamer in Breda opgezegd en het gehuurde op 31 juli 2022 verlaten. Bij aanvang van de huurovereenkomst is een waarborgsom van € 2.500,00 betaald, maar de verhuurder heeft deze niet terugbetaald. De huurders stellen dat er geen afspraak is gemaakt over het niet terugbetalen van de waarborgsom, terwijl de verhuurder beweert dat dit wel het geval is en dat de huurders hiermee akkoord zijn gegaan tijdens een WhatsApp-gesprek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders het gehuurde zonder schade hebben opgeleverd en dat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een afspraak was over de waarborgsom. De vordering van de huurders tot terugbetaling van de waarborgsom is toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2022. De verhuurder is ook veroordeeld in de proceskosten van de huurders, die in totaal zijn vastgesteld op € 572,73. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10156189 \ CV EXPL 22-3196
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 december 2022
- de mondelinge behandeling van 24 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
- Tussen [eisers] (huurders) en [gedaagde] (verhuurder) bestonden met ingang van
1 november 2021 twee afzonderlijke huurovereenkomst van kamerhuur gelegen aan de [adres] (hierna te noemen: het gehuurde).
- Bij aanvang van de huurovereenkomst is door [eiser sub 1] (€ 1.140,00) en [eiser sub 2]
(€ 1.360,00) in totaal een waarborgsom betaald van € 2.500,00.
- Tussen partijen heeft op 21 en 22 juli 2022, voor zover hier relevant, het volgende Whatsapp gesprek plaatsgevonden (E = eisers en G = gedaagde):
“E:
If we leave now, you said that you will return our deposits in september, right?
G:
I don’t say I give u deposit back. I said clear
E:
I mean later, in September or October. Or you can’t return them at all?
G:
Not return
E:
Ok
G:
[eiser sub 1] has no job his income is low. So u better take it. No one will rent him with low salary
E:
Can we get the rents for august back then? Because we will move out before August. Ok
G:
Hi I cant rent it on aug so as you wish you can move out 1st aug
E:
Ok. When will you return our rents for August?
G:
After u move out
E:
Ok”
- [eisers] hebben het gehuurde op 31 juli 2022 feitelijk verlaten.
- De reeds door [eisers] betaalde huur over de maand augustus 2022 is door [gedaagde] terugbetaald.
- De waarborgsom van € 2.500,00 is door [gedaagde] niet aan [eisers] terugbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2022 dan wel vanaf 1 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, de kosten ex artikel 6:96 BW ten bedrage van € 451,13, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vordering stellen [eisers] dat [gedaagde] ten onrechte weigert om de betaalde waarborgsom van € 2.500,00 aan hen terug te betalen.
[eisers] hebben de huur op 21 juli 2022 per whatsapp opgezegd per 1 september 2022. Zij moesten echter noodgedwongen al vóór 1 augustus 2022 het gehuurde verlaten. [gedaagde] had kennelijk al nieuwe huurders vanaf 22 juli 2022 gevonden. Omdat [eisers] vóór 1 augustus 2022 het gehuurde hebben verlaten, hebben zij met [gedaagde] afgesproken dat de huur over de maand augustus 2022 door [gedaagde] aan hen zou worden terugbetaald. [gedaagde] heeft vervolgens de huur over augustus 2022 teruggestort. [gedaagde] heeft de waarborgsom van € 2.500,00 niet terugbetaald. [eisers] betwisten dat zij ermee hebben ingestemd dat de waarborgsom niet zou worden terugbetaald. Zij hebben het gehuurde zonder schade opgeleverd. Daarnaast vorderen zij betaling van de door hen gemaakte deurwaarderskosten van € 451,13.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eiser sub 1] en [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert aan dat zij aan [eisers] te kennen heeft gegeven dat zij de waarborgsom niet terug zou betalen in het geval zij de huur over augustus 2022 zou terugbetalen. Deze afspraak is door [eisers] geaccepteerd. Zij verwijst hiertoe naar het tussen hen gevoerde whatsapp gesprek. [gedaagde] vindt het niet redelijk dat zij de huur én de borg terug dient te betalen terwijl [eisers] de huur per whatsapp hebben opgezegd en daarbij geen opzegtermijn in acht hebben genomen. Zij heeft een getuige die kan bevestigen dat de afspraak is gemaakt dat [gedaagde] de waarborgsom niet zou terugbetalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eisers] recht hebben op terugbetaling van de door hen bij aanvang van de huurovereenkomst betaalde waarborgsom. Vaststaat dat het gehuurde op een juiste wijze en zonder schade is opgeleverd. [gedaagde] beroept zich op een afspraak die zij met [eisers] heeft gemaakt dat zij de waarborgsom niet terug zou betalen nu zij de huur over de maand augustus 2022 heeft terugbetaald.
Nu [gedaagde] zich beroept op de gevolgen van deze stelling, ligt de bewijslast daarvan bij haar.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] deze gemaakte afspraak onvoldoende heeft onderbouwd. Dat [eisers] met “Ok” hebben gereageerd op haar bericht dat zij de waarborgsom niet zou terugbetalen is onvoldoende om te kunnen aannemen dat zij akkoord zijn gegaan dat zij de waarborgsom niet terugbetaald zouden krijgen. Op het bewijsaanbod van [gedaagde] om een getuige te laten horen, hebben [eisers] te kennen gegeven dat deze getuige er niet bij was toen hierover mondeling is gesproken. [gedaagde] heeft verder niet onderbouwd hoe het een en ander is gegaan en in hoeverre de verklaring van de getuige in de onderhavige zaak relevant zou kunnen zijn. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Het voorgaande betekent dat [eisers] terecht aanspraak maken op terugbetaling van de waarborgsom. De vordering in hoofdsom € 2.500,00 zal daarom worden toegewezen. Omdat [gedaagde] heeft verzuimd dit bedrag tijdig te voldoen, zal ook de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 15 augustus 2022 worden toegewezen.
4.2.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De kantonrechter zal de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief toewijzen. Nu na het uitbrengen van de dagvaarding [eisers] in persoon zijn opgetreden en daarna niet is gebleken van professionele procesvertegenwoordiging noch van andere kosten als bedoeld in artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijdens hen, wordt geen aanvullend salaris gemachtigde vastgesteld.
De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 129,73 aan kosten dagvaarding, een bedrag van € 244,00 aan griffierecht en een bedrag van € 199,00 aan salaris gemachtigde (1 punt à € 199,00 voor de dagvaarding), zijnde in totaal € 572,73.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 augustus 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 572,73,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op
26 april 2023.