ECLI:NL:RBZWB:2023:2942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
9660551/CV EXPL 22-291 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade en bewijslevering in arbeidsovereenkomst tussen M-Tech en [gedaagde]

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van [gedaagde] centraal, die jarenlang in dienst was van M-Tech c.s. en daarnaast als zelfstandig ondernemer opereerde. M-Tech c.s. beschuldigt [gedaagde] van wanprestatie door gemaakte afspraken te schenden, wat heeft geleid tot schade. De procedure omvatte een eerdere ontbinding van de arbeidsovereenkomst en richtte zich op de schade die M-Tech c.s. stelt te hebben geleden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 1 februari 2023 al een eindoordeel gegeven over enkele schadeposten en beide partijen toegelaten tot bewijslevering voor de resterende schadeposten.

De zaak omvat verschillende schadeposten, waaronder een bedrag van € 35.000,00 dat [gedaagde] zou hebben verrekend, en schade gerelateerd aan projecten voor Perfetti van Melle. M-Tech c.s. heeft geprobeerd aan te tonen dat [gedaagde] onterecht uren en materialen heeft geboekt op projecten, maar de kantonrechter oordeelt dat M-Tech c.s. niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter wijst de vorderingen van M-Tech c.s. af, met uitzondering van de vordering tot betaling van € 35.000,00, die wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de samenwerking tussen partijen kwetsbaar was, met onduidelijkheden over de rollen van werknemer en ondernemer.

De kantonrechter heeft ook de gevorderde externe en interne onderzoekskosten beoordeeld, waarbij de externe kosten werden toegewezen, maar de interne kosten niet. De wettelijke rente over de toegewezen schadeposten is toewijsbaar, en de proceskosten worden gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2023 door mr. Rouwen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9660551 \ CV EXPL 22-291
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M-TECH HOLDING B.V.,
te Breda,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M-TECH B.V.,
te Breda,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk samen te noemen: “M-Tech c.s.”, en afzonderlijk: “M-Tech Holding” en “M-Tech B.V.”,
gemachtigde: mr. G.J.L. Bright-van der Sluis,
tegen
de heer
[gedaagde] , TEVENS H.O.D.N. [bedrijf gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ” en “ [bedrijf gedaagde] ”,
gemachtigde: mr. J.W. Dijke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte uitlaten bewijs en overlegging producties 55 tot en met 57b van M-Tech c.s.;
  • de akte uitlaten bewijs van [gedaagde] met producties 74 en 75;
  • de antwoordakte inclusief overlegging producties 58 tot en met 61 van M-Tech c.s.;
  • de antwoordakte van [gedaagde] met producties 76 en 77.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Kort samengevat gaat deze zaak over het volgende. [gedaagde] is jarenlang in dienst geweest van M-Tech c.s. Naast zijn dienstverband werkte [gedaagde] als zelfstandig ondernemer vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf gedaagde] . Partijen hebben daar onderling afspraken over gemaakt. M-Tech c.s. vindt dat [gedaagde] de gemaakte afspraken heeft geschonden. Bij deze rechtbank is een procedure gevoerd over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die ook is uitgesproken. In deze procedure staat de schade centraal die M-Tech c.s. stelt te hebben geleden door de gestelde wanprestatie van [gedaagde] .

3.De verdere beoordeling

in conventie
Het tussenvonnis
3.1.
In het tussenvonnis van 1 februari 2023 (“het tussenvonnis”) heeft de kantonrechter ten aanzien van een aantal schadeposten al een eindoordeel gegeven. Voor wat betreft vijf resterende schadeposten heeft de kantonrechter beide partijen toegelaten tot het leveren van bewijs.
M-Tech c.s. is toegelaten te bewijzen dat:
de gestelde schade in het kader van Perfetti van Melle [projectnaam 1] het gevolg is van het door [gedaagde] ten onrechte boeken van uren en materiaal op dit project, en de inkomsten ter hoogte van de gestelde schade ten goede zijn gekomen van [gedaagde] / [bedrijf gedaagde] ;
het verlies dat geleden is op veertien van de vijftien grote projecten die in de periode van 2015 tot en met 2017 zijn uitgevoerd voor Perfetti van Melle is veroorzaakt doordat [gedaagde] ten behoeve van hem in privé dan wel ten behoeve van [bedrijf gedaagde] ten onrechte materiaal en uren op de betreffende projecten van Perfetti van Melle heeft geboekt;
[gedaagde] op 14 mei 2021 drie aluminiumplaten heeft meegenomen uit de voorraad van M-Tech c.s.;
[gedaagde] is toegelaten te bewijzen dat:
het bedrag van € 35.000,00 zoals voortvloeiend uit de door hem opgestelde verrekenstaat al middels verrekening is betaald aan M-Tech c.s.;
in het kader van de inzet van Poolse uitzendkrachten op een project van Flowline (te weten: werkzaamheden bij Lamb Weston Meijer) met [naam 1] is afgesproken dat [gedaagde] via [bedrijf gedaagde] een marge per gewerkt uur in rekening mocht brengen bij Flowline.
3.2.
Beide partijen hebben om te voldoen aan de bewijsopdrachten schriftelijke stukken in het geding gebracht. De kantonrechter zal hierna de vijf schadeposten waar nog over geoordeeld moet worden behandelen, en daarbij uiteen zetten wat partijen daarover in het kader van de bewijsopdracht hebben aangevoerd. Aansluitend worden de door M-Tech c.s. gevorderde externe en interne onderzoekskosten en de proceskosten beoordeeld.
A. Perfetti van Melle [projectnaam 1]
3.3.
De bewijsopdracht die de kantonrechter aan M-Tech c.s. heeft verstrekt bestaat uit twee delen: (1) het bewijzen dat de gestelde schade in het kader van Perfetti van Melle [projectnaam 1] het gevolg is van het door [gedaagde] ten onrechte boeken van uren en materiaal op dit project, en (2) de inkomsten ter hoogte van de gestelde schade ten goede zijn gekomen van [gedaagde] / [bedrijf gedaagde] .
3.4.
M-Tech c.s. voert in haar akte uitlaten bewijs aan dat de periode van het uitvoeren van de werkzaamheden door [bedrijf gedaagde] voor [projectnaam 2] voor klant ITM één op één overeen komen met de periode van de ingeboekte werkzaamheden op het [projectnaam 1] van Perfetti van Melle. [projectnaam 2] was een omvangrijk project. M-Tech c.s. heeft op basis van de bankafschriften van [bedrijf gedaagde] uitgerekend dat [bedrijf gedaagde] in de periode van 5 juni 2020 tot en met 18 november 2020 een bedrag van € 92.359,67 exclusief btw heeft ontvangen van ITM. Ook blijkt uit de bankafschriften dat er voor [projectnaam 2] inkoopkosten zijn gemaakt ter hoogte van € 26.034,08. Uit de bankafschriften volgt niet dat er door [bedrijf gedaagde] arbeidskrachten zijn ingehuurd. Het aantal uren dat het uitvoeren van het [projectnaam 2] vergt, zijn van zodanige omvang dat deze niet alleen buiten werktijden kunnen zijn verricht. De werkzaamheden die in het werkplaatsje bij Perfetti van Melle zijn uitgevoerd, zijn door [gedaagde] ten onrechte geboekt op het ‘spookproject’ [projectnaam 1] (en gelet op de omvang waarschijnlijk ook nog op andere projecten), terwijl de werkzaamheden zagen op [projectnaam 2] voor ITM. De uren zijn ten goede gekomen van [bedrijf gedaagde] , waardoor M-Tech c.s. schade lijdt. [bedrijf gedaagde] heeft een winstmarge gerealiseerd van € 78.505,72 (inkomsten minus inkoopkosten). M-Tech c.s. maakt primair aanspraak op afdracht van deze winstmarge.
3.5.
[gedaagde] wijst er in zijn antwoordakte op dat de kantonrechter de primaire grondslag van winstafdracht in het tussenvonnis al heeft afgewezen. M-Tech c.s. heeft de schade eerder begroot op een bedrag van € 16.680,00 exclusief btw. Nu komt M-Tech c.s. uit op een bedrag van € 78.505,72. Hieruit volgt dat M-Tech c.s. er niet in is geslaagd bewijs te leveren van haar eerdere stelling dat er verlies is geleden van € 16.680,00. Ook voert [gedaagde] aan dat M-Tech c.s. zelf invult dat de inkoopkosten zien op materialen voor [projectnaam 2] . Dat is onjuist. [gedaagde] brengt twee facturen in het geding, waaruit blijkt dat twee van de posten die door M-Tech c.s. als inkoopkosten materiaal zijn bestempeld feitelijk (deels) zien op de aanschaf van gereedschap. Het blijft volstrekt onduidelijk waaruit zou moeten blijken dat de 261 uren die in de periode van 10 juli 2020 tot en met 27 juli 2020 zijn geschreven op [projectnaam 1] feitelijk ingezet zijn voor [projectnaam 2] , aldus [gedaagde] .
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat M-Tech c.s. niet is geslaagd in de bewijsopdracht. De nadere stukken die M-Tech c.s. in het geding heeft gebracht, tonen niet aan dat [gedaagde] ten onrechte uren en materiaal geboekt heeft op [projectnaam 1] . Het blijft naar het oordeel van de kantonrechter bij het schetsen van een scenario ‘dat het niet anders kan’ dan dat [gedaagde] dit wel moet hebben gedaan. Dat is onvoldoende om het bewijs geslaagd te achten. Dat M-Tech c.s. in de bankafschriften van [bedrijf gedaagde] geen afschrijvingen voor de inhuur van arbeidskrachten voor [projectnaam 2] heeft teruggevonden, bewijst niet dat [gedaagde]
dan dusgebruik moet hebben gemaakt van medewerkers van
M-Tech c.s. en ten onrechte, uren besteed aan een ander project, op [projectnaam 1] heeft geboekt. De kantonrechter komt daarmee niet toe aan beoordeling van het tweede onderdeel van de bewijsopdracht. De vordering van M-Tech c.s. wordt op dit onderdeel afgewezen.
B. Perfetti van Melle verlies projecten
3.7.
M-Tech c.s. legt een lijst van projecten over waaraan M-Tech c.s. als hoofdaannemer en [bedrijf gedaagde] als onderaannemer in de periode 2015-2017 hebben gewerkt. Van de in totaal 40 projecten waren 34 projecten voor de eindklant Perfetti van Melle. Deze projecten dienden door [bedrijf gedaagde] te worden uitgevoerd, door zelf materialen in te kopen en arbeidskrachten in te huren. Vervolgens kon M-Tech c.s. richting de klant uitfactureren, en de inkomsten minus de afgesproken marge van 10% doorbetalen aan [bedrijf gedaagde] . Het was niet de bedoeling dat werknemers van M-Tech c.s. aan deze projecten werkten. Dit gebeurde wel eens, en als [naam 1] daar achter kwam, sprak hij [gedaagde] aan op vergoeding van de uren. Twee werknemers van M-Tech c.s. hebben op de lijst van projecten aangekruist dat zij aan in totaal 12 projecten hebben gewerkt. Deze handelswijze heeft tot schade bij M-Tech c.s. geleid. Immers, de werknemers hebben hun uren geschreven op Perfetti van Melle projecten geschreven, terwijl ze klaarblijkelijk aan de projecten van [bedrijf gedaagde] ten behoeve van Perfetti van Melle werkzaam zijn geweest. De werknemers wisten niet dat het uitbesteedde projecten waren die door [bedrijf gedaagde] in onderaanneming werden verricht. Uit een in het geding gebracht meerjarenoverzicht van de accountant blijkt dat de resultaten van M-Tech c.s. over de jaren 2015-2017 positief waren. De projecten die zijn aangehaald laten een negatieve trend zien, hetgeen niet past in het totaalbeeld, aldus M-Tech c.s.
3.8.
[gedaagde] voert aan dat het overzicht dat in het geding is gebracht niet alleen betrekking heeft op de veertien van de vijftien projecten waarop verlies zou zijn geleden, en waar de bewijsopdracht op ziet. M-Tech c.s. licht niet per project toe welk verlies er is geleden en dat het verlies is geleden door toedoen van [gedaagde] . Dat blijkt ook niet uit de resultaten over de periode 2015-2017. De opsomming van twee werknemers dat medewerkers van M-Tech c.s. aan 12 projecten bij Perfetti van Melle hebben gewerkt zegt ook niets, aldus [gedaagde] .
3.9.
Ook hier is de kantonrechter van oordeel dat de bewijslevering slechts leidt tot indirecte aanwijzingen, wat ook hier onvoldoende is. De kantonrechter constateert dat
M-Tech c.s. in haar eerdere stellingen uit ging van verlies op 14 van de 15 projecten voor Perfetti van Melle, en nu met andere aantallen komt. Dit leidt tot onduidelijkheid over de vraag ten aanzien van welke projecten M-Tech c.s. [gedaagde] een verwijt maakt. Dat M-Tech c.s. in de jaren 2015-2017 een positief resultaat boekte, zegt niets over de resultaten op afzonderlijke projecten. Dat medewerkers van M-Tech c.s. op bepaalde projecten zouden hebben gewerkt, betekent niet dat de daarmee gemoeide kosten niet onderling zijn verrekend. De kantonrechter acht M-Tech c.s. niet geslaagd in het bewijs dat [gedaagde] ten onrechte materialen en uren heeft geboekt op projecten van Perfetti van Melle, en daardoor verlies op de betreffende projecten heeft veroorzaakt.
3.10.
De kantonrechter heeft in een eerder stadium van de procedure al opgemerkt dat de samenwerking die partijen jarenlang met elkaar zijn aangegaan, een bijzondere en kwetsbare samenwerking is. De rollen van werknemer, concurrent, ondernemer en onderaannemer die ook nog eens gelijksoortige werkzaamheden verrichtten, liepen door elkaar heen, zonder dat partijen daar heldere afspraken over hebben gemaakt en een adequate controle op de verschillende rollen hebben gehouden. Ook hier wreekt die wijze van samenwerking zich. [naam 1] wist volgens M-Tech c.s. dat [gedaagde] wel eens medewerkers van M-Tech c.s. inzette, waarna [gedaagde] werd aangesproken op vergoeding van de uren. Op het moment dat het mis gaat, zoals M-Tech c.s. nu stelt, geldt dat niet volstaan kan worden met een ‘het kan niet anders’ scenario. De vordering van M-Tech c.s. wordt afgewezen.
C. aluminiumplaten
3.11.
M-Tech c.s. brengt een aanvullende verklaring van [naam 2] in het geding, waaruit volgt dat hij op zaterdag 15 mei 2021 om 7.53 uur het pand heeft geopend en om 13.49 uur weer heeft afgesloten, en in de tussentijd geen aluminium platen uit het voorraadrek heeft gehaald en meegenomen. Uit de verklaring volgt dat [naam 2] uitsluitend bestaan uit werkzaamheden op het kantoor, en hij op zaterdag bijna nooit in de werkplaats komt. [gedaagde] is de enige die de aluminium platen kan hebben meegenomen, aldus M-Tech c.s.
3.12.
[gedaagde] betwist de platen te hebben meegenomen. Ook [naam 2] ontkent, waarom zou aan zijn verklaring meer waarde toegekend moeten worden? Het alarm is op 15 mei 2021 tussen de door [naam 2] genoemde tijdstippen uitgeschakeld geweest, anderen kunnen het pand dan ook betreden hebben. Er hangen camera’s, [gedaagde] herhaalt de vraag waarom de camerabeelden niet zijn bekeken toen op 17 mei 2021 geconstateerd werd dat er drie aluminiumplaten misten.
3.13.
De kantonrechter acht M-Tech c.s. niet geslaagd in de bewijslevering. Het verwijt dat M-Tech c.s. [gedaagde] hier maakt, is feitelijk dat hij de aluminium platen heeft gestolen of verduisterd. Voor een dergelijk verwijt van strafrechtelijke aard, moet het ondubbelzinnig vast komen te staan dat het [gedaagde] is geweest die de platen heeft meegenomen. M-Tech c.s. brengt geen verklaringen of beelden in het geding waaruit ondubbelzinnig blijkt dat [gedaagde] de platen heeft meegenomen. Het kan [naam 2] zijn geweest, het kan een ander zijn geweest die toen het alarm uitgeschakeld was de werkplaats binnen is gegaan, of het kan [gedaagde] zijn geweest. De bewijslevering laat te veel ruimte voor deze alternatieven. De vordering wordt afgewezen.
D. verrekenstaat
3.14.
[gedaagde] brengt om te voldoen aan de bewijsopdracht een e-mail van hem in het geding van 28 juli 2019 en de reactie daarop van [naam 1] van 30 juli 2019 om 15.43 uur. In de mailwisseling vraagt [gedaagde] aan [naam 1] om te bevestigen dat de openstaande post van
€ 35.000,00 verrekend wordt met het tegoed op de diverse projecten zoals besproken, hetgeen door [naam 1] wordt bevestigd.
3.15.
M-Tech c.s. betwist dat de e-mailberichten echt zijn, althans dat [naam 1] het
e-mailbericht van 28 juli 2019 heeft ontvangen en het e-mailbericht van 30 juli 2019 heeft verzonden. Ter onderbouwing brengt M-Tech c.s. een verklaring van de heren [naam 3] en [naam 4] in, die verklaren dat [naam 1] op het tijdstip van verzending van de e-mail op 30 juli 2019 op de golfbaan was. Ook wordt een dagoverzicht van de golfbaan in het geding gebracht. [naam 1] verstuurde pas vanaf 2021 e-mails vanaf zijn mobiele telefoon, waarin dan overigens geen logo stond, anders dan in het e-mailbericht dat door [gedaagde] is ingebracht, aldus M-Tech c.s. Ter onderbouwing legt M-Tech c.s. een afschrift van het eerste e-mailbericht dat [naam 1] met zijn mobiele telefoon heeft verzonden over. Ook legt M-Tech c.s. een e-mail van de heer [naam 5] ICT over, waarin hij aangeeft de beide door [gedaagde] in het geding gebrachte e-mails niet in de mailbox van [naam 1] hebben kunnen terugvinden.
3.16.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] om te voldoen aan de bewijsopdracht alleen een afschrift van digitaal berichtenverkeer in het geding brengt. M-Tech c.s. brengt meerdere onderbouwde argumenten naar voren dat de ingebrachte e-mailcorrespondentie niet daadwerkelijk gevoerd is. Hoewel aan elk van deze argumenten afzonderlijk geringe bewijswaarde kan worden toegekend, legt het geheel gelet op hun onderlinge coherente samenhang, voldoende gewicht in de schaal om het ingebrachte bewijs door [gedaagde] te licht te oordelen. De kantonrechter overweegt daarbij dat het voor mogelijk moet worden gehouden om een print van een digitaal bericht later op te stellen of te wijzigen, waarmee de bewijswaarde van de print minder groot is. Hier ligt de bewijslast en daarmee ook het bewijsrisico bij [gedaagde] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] gelet op de gemotiveerde betwisting door M-Tech c.s. niet is geslaagd in de bewijsopdracht. De vordering van M-Tech c.s. tot betaling van € 35.000,00 wordt toegewezen.
E. Flowline/Lamb Weston Meijer
3.17.
[gedaagde] bestrijdt het uitgangspunt dat M-Tech c.s. de Poolse uitzendkrachten tegen kostprijs heeft ingezet bij Flowline, zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.32 van het tussenvonnis. M-Tech c.s. verdiende ook een winstmarge. [gedaagde] handhaaft zijn verweer dat hij voor de inzet van Poolse uitzendkrachten een marge in rekening mocht brengen bij Flowline, maar kan geen nader bewijs aandragen van deze mondelinge overeenkomst met [naam 1] .
3.18.
M-Tech c.s. voert aan dat de door [gedaagde] berekende winstmarge niet realistisch is, maar concludeert dat dit gelet op het probandum niet ter zake dienend is. [gedaagde] draagt geen bewijs aan van de gestelde afspraak met [naam 1] , zodat de vordering afgewezen moet worden.
3.19.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis al aangegeven dat als [gedaagde] niet zou slagen in de bewijsopdracht, de vordering van M-Tech c.s. van € 12.340,79 op grond van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is. [gedaagde] slaagt niet in de bewijsopdracht, nu hij geen enkel nader bewijs aandraagt. De vordering wordt toegewezen.
Externe en interne onderzoekskosten
3.20.
M-Tech c.s. vordert vergoeding van gemaakte externe onderzoekskosten tot een bedrag van € 66.967,80 (exclusief btw) en interne kosten tot een bedrag van € 66.690,00. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering.
3.21.
De door M-Tech c.s. gevorderde onderzoekskosten kwalificeren als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW. Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking als vaststaat dat er een (condicio sine qua non-)verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, als de kosten aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend en als de kosten redelijk zijn.
3.22.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde interne onderzoekskosten niet aan deze toetsingsmaatstaf voldoen. M-Tech c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt (waarmee de kantonrechter het oog heeft op de gestelde kosten van [naam 1] en [naam 7] ). Ook is van de interne onderzoekskosten onvoldoende gebleken dat deze redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest. M-Tech c.s. heeft [naam 6] bedrijfsrecherche ingeschakeld om uitvoerig feitenonderzoek te doen. De kantonrechter begrijpt dat [naam 6] medewerking nodig heeft van het bedrijf, maar dat dit in een mate nodig is dat de interne onderzoekskosten vrijwel gelijk zijn aan de externe onderzoekskosten, blijkt niet. Ook blijkt niet dat het noodzakelijk is geweest de advocaten van M-Tech c.s. aan te wijzen als contactpersonen in het kader van het feitelijke onderzoek. Dit brengt kosten met zich mee, die de redelijkheidtoets niet kunnen doorstaan.
3.23.
De kantonrechter wijst de gevorderde externe onderzoekskosten geheel toe. De inschakeling van [naam 6] is gelet op de complexiteit van de zaak en de benodigde objectieve onderbouwing van onderzoeksresultaten redelijk geweest. Ook de omvang van het onderzoek en de gehanteerde uurtarieven zijn redelijk.
Wettelijke (handels)rente
3.24.
De door M-Tech c.s. gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, nu artikel 6:119a BW niet van toepassing is. De wettelijke rente over de toegewezen schadeposten is wel toewijsbaar zoals gevorderd. [gedaagde] heeft daartegen ook geen zelfstandig verweer gevoerd.
Proceskosten en beslagkosten
3.25.
De kantonrechter ziet in het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld een reden om de proceskosten te compenseren. Iedere partij draagt daarom de eigen kosten.
3.26.
De wet bepaalt dat de kosten van het beslag van de beslagene kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Uit het voorgaande blijkt dat M-Tech c.s. een vordering op [gedaagde] heeft. Het beslag is dan ook niet onnodig gelegd. Ook van nietigheid of onrechtmatigheid van het beslag is niet gebleken. De beslagkosten zijn toewijsbaar, en worden vastgesteld op:
- verschotten € 523,99
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 598,00 (1 punt x tarief € 598,00)
Totaal € 1.788,99

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] en [bedrijf gedaagde] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de met M-Tech c.s. gesloten overeenkomsten ex artikel 6:74 BW dan wel onrechtmatig hebben gehandeld jegens M-Tech c.s. ex artikel 6:162 BW;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan M-Tech B.V. te betalen:
  • een bedrag van € 12.340,79 (ter zake project Flowline/Lamb Weston Meijer);
  • een bedrag van € 35.000,00 (ter zake de verrekenstaat);
  • een bedrag van € 49.467,80 exclusief btw (ter zake externe onderzoekskosten)
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW), te rekenen vanaf 13 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan M-Tech c.s. te betalen de kosten van beslag, vastgesteld op € 1.788,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door M-Tech c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris voor de gemachtigde van M-Tech c.s., vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening;
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
26 april 2023.