ECLI:NL:RBZWB:2023:2939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
10228053 CV EXPL 22-3719 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en proceskosten in huurzaak

In deze huurzaak heeft de eisende partij, de Vereniging met Volledige Rechtsbevoegdheid Laurentius, een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], wegens huurachterstand. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een akte van eisvermindering door Laurentius. De gedaagden hebben erkend dat er een huurachterstand bestaat, maar hebben verweer gevoerd tegen een deel van de vordering dat betrekking heeft op een aanrechtblad. Na eisvermindering heeft Laurentius de vordering aangepast en gevorderd dat de gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 138,88 aan hoofdsom, € 53,73 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 6,66 aan rente, alsook de proceskosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van € 138,88 aan hoofdsom toewijsbaar is, aangezien de gedaagden deze vordering hebben erkend. Ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 53,73 zijn toegewezen, omdat Laurentius voldoende heeft aangetoond dat zij aan de wettelijke eisen heeft voldaan. De gevorderde wettelijke rente van € 6,66 is eveneens toegewezen. De totale toewijzing komt uit op € 199,27, waaraan de gedaagden ook in de proceskosten worden veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 316,24. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld, wat betekent dat als één gedaagde betaalt, de andere gedaagde niet meer hoeft te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10228053 \ CV EXPL 22-3719
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
DE VERENIGING MET VOLLEDIGE RECHTSBEVOEGDHEID LAURENTIUS,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Laurentius,
gemachtigde: LAVG Groningen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de akte van Laurentius, tevens houdende vermindering van eis
- de akte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
Laurentius heeft op de bij dagvaarding omschreven gronden, welke hier als herhaald en ingelast gelden, gevorderd [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de bedragen zoals in de dagvaarding omschreven, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten. De hoofdsom bestaat volgens de dagvaarding – samengevat – uit een bedrag aan huurachterstand en een bedrag met betrekking tot (vervanging van) een aanrechtblad.
2.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben – kort gezegd – verweer gevoerd tegen het deel van de vordering dat gaat over het aanrechtblad en hebben erkend dat er inderdaad een huurachterstand bestaat. Zij geven hierbij aan dat ze van de gevorderde huurachterstand inmiddels nog een bedrag van in totaal € 140,- hebben betaald.
2.3.
Laurentius heeft vervolgens haar eis verminderd omdat zij erkent dat het deel van de vordering dat gaat over het aanrechtblad inderdaad niet klopt. Daarbij heeft ze ook de vordering voor wat betreft de rente en de kosten verminderd. Ook heeft Laurentius haar eis verminderd vanwege de betalingen van in totaal € 140,- van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Na alle wijzigingen van eis vordert Laurentius dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 138,88 hoofdsom, € 53,73 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 6,66 aan rente, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, waaronder ook de nakosten.
2.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkennen de gevorderde huurachterstand en geven aan dat ze het niet eerlijk vinden als alle proceskosten voor hun rekening komen, aangezien er aan beide kanten fouten zijn gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter beslist dat de vordering van € 138,88 aan hoofdsom wordt toegewezen, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben erkend dat deze juist is en deze vordering ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.2.
Ook de (verminderde) vordering van € 53,73 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen. De kantonrechter overweegt hierbij dat dit bedrag overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en dat Laurentius voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij een brief heeft gestuurd aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die voldoet aan de eisen van de wet (artikel 6:96 lid 6 BW).
3.3.
De kantonrechter wijst ook de gevorderde verschenen wettelijke rente van € 6,66 toe en de wettelijke rente over € 138,88 vanaf 5 november 2022 tot aan de dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit bedrag hebben betaald. Deze rente is niet weersproken door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn deze rente op grond van de wet verschuldigd (artikel 6:119 BW).
3.4.
Dit betekent dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
138,88
- buitengerechtelijke incassokosten
- rente
53,73
6,66
+
totaal
199,27
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
199,27
3.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden in de proceskosten veroordeeld, omdat zij de gevorderde huurachterstand onbetaald hebben gelaten en Laurentius hierdoor een procedure is gestart. De kantonrechter houdt bij het vaststellen van de salariskosten voor de gemachtigde van Laurentius wel rekening met het toegewezen bedrag aan hoofdsom, dat lager is dan het bedrag dat eerst bij dagvaarding is gevorderd.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
58,50
(1,5 punten van € 39,-)
Totaal
316,24
3.6.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
3.7.
De kantonrechter wijst de hiervoor genoemde veroordelingen hoofdelijk toe, wat betekent dat als de ene gedaagde een bedrag heeft betaald aan Laurentius, de andere gedaagde dit bedrag niet meer aan Laurentius hoeft te betalen. Deze hoofdelijkheid houdt ook in dat Laurentius ervoor kan kiezen om het gehele vonnis bij één van de gedaagden ten uitvoer te laten leggen. In dat geval dient die aangesproken gedaagde het gehele toegewezen bedrag (inclusief proceskostenveroordeling) te betalen aan Laurentius en is het aan gedaagden zelf om dit onderling te verdelen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan Laurentius te betalen een bedrag van € 199,27, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over € 138,88 vanaf 5 november 2022 tot de dag van betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Laurentius tot dit vonnis vastgesteld op € 316,24,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 19,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.