Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
primairde opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] te vernietigen, [verweerster] te veroordelen tot betaling van het ten tijde van het geven van de beschikking achterstallige salaris, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, en [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van het salaris totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, dan wel
subsidiairom hem de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen, te vermeerderen met wettelijke rente;
4.De beoordeling
onbeloondewerkzaamheden te verrichten. Aangezien vaststaat dat [verweerster] [verzoeker] in ieder geval vanaf mei 2021 (wel) loon heeft betaald, kan dus van een proefplaatsing in die periode geen sprake (meer) zijn geweest. Dat [verzoeker] in enige periode (wel) op basis van een proefplaatsing heeft gewerkt, is door [verweerster] ook niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] een uitkering ontving, dat hij in september 2020 met betrekking tot een mogelijke proefplaatsing een formulier aan de administrateur van [verweerster] heeft gestuurd en dat partijen tot september 2021 niet schriftelijk een arbeidsovereenkomst hebben vastgelegd, betekent niet dat [verzoeker] daadwerkelijk op basis van een proefplaatsing voor [verweerster] werkzaam is geweest en sluit in ieder geval het bestaan van een arbeidsovereenkomst vóór 1 september 2021 niet uit. Dat [verzoeker] aan het UWV opgave deed van zijn inkomsten en deze op zijn uitkering in mindering werden gebracht, zoals hij onweersproken heeft gesteld, bevestigt daarentegen dat tussen partijen (wel) een arbeidsovereenkomst bestond.