ECLI:NL:RBZWB:2023:2900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
02-665053-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hypotheekfraude, verduistering en oplichting na beoordeling van bewijs en betrokkenheid verdachte

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1949, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van hypotheekfraude, verduistering en oplichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 april 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, heeft de tenlastelegging gepresenteerd, die onder andere betrekking had op het verduisteren van een leaseauto, het vervalsen van documenten voor een hypotheekaanvraag van zijn zoon, en het oplichten van een benadeelde partij door deze te overtuigen geld te lenen aan zijn zoon.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie kritisch beoordeeld. Ten aanzien van het eerste feit, de verduistering van de leaseauto, oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van wederrechtelijke toeëigening, omdat de leaseovereenkomst niet was beëindigd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. Voor het tweede feit, de vervalsing van documenten, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het valselijk opmaken van de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie. Ook hier volgde vrijspraak.

Wat betreft het derde feit, de oplichting, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de lening die zijn zoon had afgesloten. De rechtbank stelde vast dat de benadeelde partij niet was bewogen door oplichtingsmiddelen, maar bewust risicovol had geïnvesteerd. De rechtbank sprak de verdachte ook van dit feit vrij. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-665053-19
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Een leaseauto van zijn werk heeft verduisterd;
Stukken heeft vervalst voor de hypotheekaanvraag van zijn zoon;
[benadeelde] heeft opgelicht, door hem over te halen geld te lenen aan zijn zoon, en de toegezegde zekerheidstellingen niet is nagekomen toen de lening niet werd terugbetaald.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Er is geen sprake van wederrechtelijke toeëigening. Met het beëindigen van de managementovereenkomst met [bedrijf 1] werd niet tevens de lease-overeenkomst met [bedrijf 1] aangaande de BMW beëindigd. Die laatste overeenkomst liep nog door. Uit een
e-mailbericht van 9 maart 2016 van [naam 1] aan verdachte komt naar voren dat in het bedrijf is beslist om de regeling met de auto voorlopig te handhaven. De schriftelijke mededeling van 17 juni 2016 van [naam 2] dat er geen zakelijke gronden meer zouden zijn voor de lease-overeenkomst leidt niet tot opzegging of ontbinding van die overeenkomst.
Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 2
De ten behoeve van de hypotheekaanvraag door [zoon verdachte] aan Aegon overgelegde arbeidsovereenkomst is opgemaakt op 3 juni 2013. Op dat moment was overeengekomen dat het salaris € 6.500,- bruto per maand zou zijn. Dat dit salaris daarna niet (steeds) werd uitbetaald maakt niet dat de arbeidsovereenkomst vals is opgemaakt op 3 juni 2013.
De werkgeversverklaring is opgemaakt op 11 juni 2016 en is wel vals. Verdachte was daar echter niet bij betrokken. Hij ontkent dat hij de handtekening op het stuk heeft gezet. Uit de verklaringen van [accountant] blijkt dat hij alleen met [zoon verdachte] contact heeft gehad over de werkgeversverklaring. [accountant] heeft geen contact opgenomen met verdachte.
Ook blijkt nergens uit dat verdachte betrokken was bij het opstellen van de salarisspecificatie. Gelet op het voorgaande is ook ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft zijn [zoon verdachte] en aangever met elkaar in contact gebracht omdat zijn zoon geld nodig had voor het [bedrijf 2] . Vervolgens heeft aangever [zoon verdachte]
€ 100.000,- aan leningen verstrekt. Dit was een risicovolle lening en aangever is bewust risicovol met zijn geld omgegaan. Verdachte weet niets van de op te richten bedrijven waarvoor het geld van de lening nodig was. Verdachte heeft aangever gezegd dat een deel van de lening zou worden gebruikt om een lening van [zoon verdachte] aan zijn vader af te betalen, en aangever heeft toch het geld uitgeleend aan [zoon verdachte] . Onvoorzichtigheid wordt niet beschermd door het strafrecht. Bovendien staan in de tenlastelegging geen serieuze oplichtingsmiddelen vermeld. Aangever is dus niet bewogen door de genoemde ‘oplichtingsmiddelen’, maar heeft bewust onvoorzichtig geïnvesteerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft per januari 2015 als interim-manager directie gevoerd voor het [bedrijf 1] , zoals ook blijkt uit de opdrachtbevestiging [bedrijf 2] / [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] . Deze opdrachtbevestiging is op 18 december 2014 ondertekend door [zoon verdachte] namens [bedrijf 2] / [bedrijf 1] en verdachte namens [bedrijf 3] .
Vanaf augustus 2015 heeft verdachte een BMW met [kenteken] geleased van [bedrijf 1] , die deze BMW weer heeft geleased van BMW Nederland. De BMW stond vanaf
15 juli 2015 op naam van [bedrijf 1] . In de opdrachtbevestiging is niets opgenomen over de leaseovereenkomst zodat niet vast te stellen is dat het gebruik van de auto samenhing met de looptijd van de opdrachtbevestiging. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat de leaseovereenkomst betreffende de auto een losstaande overeenkomst was die niet werd geraakt door beëindiging van de opdrachtbevestiging.
Met ingang van 30 november 2015 werd de samenwerkingsovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 1] beëindigd. Niet is komen vast te staan dat daarmee ook de leaseovereenkomst betreffende de BMW werd beëindigd. Uit het dossier blijkt niet dat de lease-overeenkomst tussen [bedrijf 1] en verdachte in de tenlastegelegde periode is beëindigd. Uit een e-mailbericht van 9 maart 2016 van aangeefster aan verdachte volgt dat aan verdachte wordt medegedeeld dat is ‘besloten om voorlopig de regeling met de auto te handhaven om op die manier de openstaande facturen te compenseren’. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat er aan het gebruik van de BMW door verdachte een overeenkomst ten grondslag ligt. Van wederrechtelijke toeëigening is in dat geval geen sprake. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 2
Ten behoeve van een hypotheekaanvraag van [zoon verdachte] zijn door hem gebruikt:
- een arbeidsovereenkomst tussen hem en [bedrijf 5] , ondertekend
op 3 juni 2013 door [zoon verdachte] en verdachte;
  • een werkgeversverklaring van 11 juni 2016 waarop de handtekening van verdachte en [accountant] staan;
  • een salarisspecificatie van mei 2016.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst overweegt de rechtbank dat tussen [bedrijf 5] en [zoon verdachte] op 3 juni 2013 overeengekomen is dat [zoon verdachte] voor zijn werkzaamheden als directeur een salaris zou ontvangen van € 6.500,- bruto per maand. Uit inkomensgegevens van de Belastingdienst blijkt dat dit salaris niet is uitbetaald. Dit maakt echter niet dat de arbeidsovereenkomst vals is opgemaakt, maar slechts dat niet het salaris is uitbetaald dat was overeengekomen.
Op de werkgeversverklaring is op 11 juni 2016 een jaarinkomen opgenomen dat niet strookt met de gegevens van de Belastingdienst van dat jaar noch van de jaren daarvoor, zodat vaststaat dat deze werkgeversverklaring vals is opgemaakt puur ten behoeve van de aanvraag van de hypotheek door [zoon verdachte] . Op deze verklaring is onderaan de naam en handtekening van verdachte opgenomen. [zoon verdachte] heeft één keer verklaard dat zijn vader, verdachte, deze verklaring heeft ondertekend, maar verdachte heeft dat ontkend. Er is van dit document alleen een kopie teruggevonden. Ook de bank beschikte niet over het origineel. Hierdoor was nader onderzoek aan dit document en in het bijzonder aan de handtekening van verdachte niet mogelijk. Het dossier bevat e-mailberichten ten aanzien van deze werkgeversverklaring, maar bij deze correspondentie zijn alleen [zoon verdachte] en [accountant] betrokken, verdachte niet. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken was bij het valselijk opmaken van de werkgeversverklaring.
Uit het dossier volgt dat ook de salarisspecificatie vals is opgemaakt, maar ook ten aanzien van dit stuk blijkt niet dat verdachte hierbij betrokken was.
Gelet op het voorgaande bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit. De rechtbank zal hem daarom hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Uit de verklaringen van verdachte en aangever komt naar voren dat verdachte aangever heeft gevraagd om zijn zoon, [zoon verdachte] , een lening te verstrekken van € 100.000,- omdat die bezig was een bedrijf op te starten en geld nodig had. Aangever heeft deze lening verstrekt, omdat verdachte hem zou hebben gezegd dat hij projecten zou aanbrengen bij aangever als [zoon verdachte] de lening niet zou terugbetalen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel projecten zocht voor aangever, maar dat dat niet in relatie stond met de lening die is verstrekt.
Er is een schuldverklaring opgesteld die op 1 april 2013 is ondertekend door aangever en [zoon verdachte] . Ook de naam van verdachte is voor akkoord genoemd, maar de schuldverklaring is niet door hem ondertekend. In de schuldverklaring is onder meer opgenomen de hoogte van de lening en het gegeven onderpand betreffende 50% van de aandelen in [bedrijf 2] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij deze schuldverklaring nooit eerder heeft gezien.
In de tenlastelegging zijn twee onderdelen opgenomen die naar de rechtbank begrijpt samen vormgeven aan het oplichtingsmiddel ‘samenweefsel van verdichtsels’. In deze onderdelen is niet opgenomen de omstandigheid dat verdachte wist dat zijn zoon schulden had, maar dit niet heeft gemeld aan aangever. In het requisitoir heeft deze omstandigheid een grote rol in de bewijsconstructie, maar nu dit niet ten laste is gelegd kan de rechtbank hiermee geen rekening houden.
Het eerste onderdeel bevat aangevers stelling dat verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij, verdachte, wel kon zorgen voor het aanbrengen van projecten bij aangever, zodat op die wijze de schuld die zoon had kon worden afgelost als terugbetaling achterwege zou blijven. Verdachte heeft ontkend dat hij dit heeft gezegd in verband met de op dat moment nog te verstrekken lening. Uit de verklaringen van aangever en verdachte blijkt dat zij vóór het afsluiten van de lening op zakelijk gebied al met projecten hebben samengewerkt. Als verdachte na het verstrekken van de lening nog projecten heeft aangebracht bij aangever is niet zonder meer duidelijk dat dat zou samenhangen met de verstrekte lening aan de zoon van verdachte. Nu het dossier alleen de verklaring van aangever bevat dat die samenhang er wel was is die verklaring onvoldoende aannemelijk geworden.
Het tweede onderdeel bevat het in de schuldverklaring opgenomen pandrecht op 50% van de aandelen van [bedrijf 2] Uit het dossier blijkt niet dat verdachte voorafgaand aan de verstrekking van de lening wist dat dat als zekerheidstelling voor de lening zou worden gegeven. Zowel aangever als verdachte verklaren niet dat zij hier voorafgaand aan het verstrekken van de lening over hebben gepraat.
Omdat niet gebleken is dat verdachte bij dit onderdeel van het ten laste gelegde samenweefsel van verdichtsels is betrokken, en het andere onderdeel onvoldoende aannemelijk is geworden zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 170.000,- voor feit 3. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
Mr. Mulders is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.